De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdUit eigen ervaring.Spiritualisme from its first glimpse has never appeared to me other than a religion, a fuller revelation of man's relationship to the world of spirit, and therefore one step nearer to God. Door mijn eigen ervaringen wil ik de derde en het eerste gedeelte der vierde vraag van A.E.M. beantwoorden. Op het tweede gedeelte dier vraag hoop ik later terug te komen. | |
[pagina 771]
| |
Daar wij allen weten, hoe veel het er toe doet, hoe héél veel zelfs, wie iets zegt, wil ik mijn ervaringen inleiden met de woorden van iemand, die een reus was, haast in iedere richting, op elk gebied. Gloëthe, het rijk begaafde medium, de machtig-geïnspireerde zegt: ‘Ik zou niet het geluk willen ontberen aan een toekomstig voortbestaan te gelooven, ik zou met Lorenzo de Medicis willen zeggen, dat zij, die op geen ander leven hopen, ook voor dit leven dood zijn. Ik heb de vaste overtuiging dat onze geest een wezen is van geheel onvernietigbare natuur. Wij zullen zijn, wij zullen zien, wij zullen elkander wederzien.’Ga naar voetnoot*) Toen mijn lieve moeder was heengegaan op 36 jarigen leeftijd was ik, de oudste harer zes kinderen, nauwelijks dertien jaar. Ik herinner mij niet, dat ik mij ooit in mijn leven, noch vóór, noch na dien tijd, zoo grenzenloos eenzaam en verlaten heb gevoeld als toen. Alsof het gisteren was herinner ik mij een wintermiddag, dat wij met onze juffrouw wandelden langs de Smildevaart te Assen. De sneeuw donsde neer in kleine droge vlokjes en alles om ons heen schitterde in wondere pracht. Misschien juist dáárdoor heeft die wandeling zich onuitwischbaar in mijne herinnering gegrift. Ik zie nog de lantarens zich weerspiegelen in het water, ik voel weder de droefheid van toen en ik hoor mijn eigen stem: ‘och als ik maar zeker wist, dat ik haar terug zou zien!’ Dien avond of een der volgende, - dat weet ik niet met zekerheid - toen ik klaar wakker te bed lag, werden de gordijnen van mijn ledikant wijd opengeschoven en stond mijn moeder voor mij, zooals ik haar het laatst zag. Het was zoo reëel, dat ik nu nog, na al die jaren, het geborduurde strookje harer nachtjapon zou kunnen nateekenen. Toen ik o zoo gelukkig, opsprong om haar te omhelzen was alles verdwenen. Den indruk, dien het toen op mij maakte kan ik niet onder woorden brengen, wéét ik eigenlijk niet, alleen sprak ik er nooit over dan jaren na datum, toen ik spiritualiste was en... begreep. Was ik het toen maar geweest! Had ik toen maar geweten, ik zou hebben begrepen wat mijn lieve moeder mij door hare verschijning wilde bewijzen. Ik zou gevoeld hebben toen reeds, wat ik zoo heel veel jaren later eerst mocht ervaren: ‘De dood heeft geen macht over de ziel. Hij kan niet scheiden wat door liefde is verbonden. Hen, die we liefhebben verlìezen wij nooit, want God is liefde en daarom is liefde eeuwig als Hij. Iets bij iemand (ik mag hier niet duidelijker zijn) ging verkeerd en ik had een sterke intuitie wáárdoor, Toen ik die iemand mijn vrees mededeelde, die ik door niets kon bewijzen, daar zij slechts berustte op “voelen”, wilde zij het niet aannemen. Hierna werd ik letterlijk gedreven naar een kennis, die ik zeker in meer dan een jaar niet had ontmoet. Tot mijn groote verbazing, zonder dat ik er in 't minst vermoeden van had, of eenige aanleiding toe gaf, werd hier mijn intuitie bewaarheid en als feit medegedeeld. Eenige jaren geleden toen ik voor een paar dagen uit de stad moest, kon ik er 's morgens niet toe komen den trein te nemen, dien we hadden uitgezocht. Daar ik zelden verandering breng in eens gemaakte plannen, vond mijn man het vreemd en ik zelve eigenlijk niet minder. Met den trein, waarmee ik eerst had willen gaan, gebeurde een ongeluk. Eens werd mij van gene zijde gevraagd te gaan naar een dame, die zoo heel bedroefd was. Zij was weduwe en de overleden echtgenoot en eenige zoon vroegen het. Daar de dame mij geheel onbekend was en ik zelfs nooit haar naam had gehoord, vond ik dit een gewaagde onderneming. Aangeboden diensten zijn zoo zelden welkom. Ik aarzelde en kon er niet toe komen, maar de man en de zoon der dame bleven aanhouden en eindelijk besloot ik het maar te doen. Alles was geheel zooals men mij van gene zijde had medegedeeld. Het heeft mij nooit berouwd aan het verzoek der “dooden” (?) te hebben voldaan. De dame leefde nog enkele jaren en is toen ook heengegaan, meer berustend en hoopvol dan anders het geval zou zijn geweest. Nu aan de andere zijde der grens is haar droefheid van haar genomen, omdat ze hereenigd is met hen, die ze liefhad op aarde en liefheeft altijd. Ik herinner mij, dat ik als kind, toen ik | |
[pagina 772]
| |
nog nooit iets van het spirit(ual)isme had gehoord eens logeerde bij een tante, die er evenmin iets van wist. Op een morgen kwam mijn tante zeer ontdaan beneden, daar ze 's nachts heel duidelijk haar man, toen overste bij de marine, in Atjeh aan wal had zien stappen en gewond worden. Later bleek alles precies zoo gebeurd, als ze het 's nachts had gezien. Den 14den Januari 1901 kregen wij op onzen seance-avond door automatisch schrift een brief van gene zijde, waarin o.a.: “vraag toch aan mijne moeder of ze voor mij wil bidden.” E.D..... Den volgenden dag, mijn ontvangdag, vroeg ik aan iemand (ze leest de Holl. Lelie en zal het zich misschien herinneren): “ken je hier in den Haag een familie D.....?” waarop zij antwoordde, neen maar wel D..... (iets anders). Den 21sten Januari kregen wij weer door automatisch schrift o.m. het volgende: Mijn moeder woont in R....., zij is roomsch, wilt gij haar vragen voor mij te bidden? E.D..... Wanneer ons van gene zijde wordt gevraagd een boodschap over te brengen, doen wij het, als we maar eenigszins denken er goed mee te kunnen doen. Doorgaans is dit echter niet het geval. Hier, waar het iemand aanging, ons zelfs bij naam niet bekend, van wie we niets wisten, absoluut niets, noch van haar zelve, noch van hare omstandigheden, begrepen we meer kwaad te zullen doen dan goed. Vooral, omdat de overleden zoon schreef, dat zijn moeder roomsch was, bestond groote kans dat we haar in moeielijkheden zouden brengen of haar gemoedsrust verstoren. Roomschen bidden altijd voor hun afgestorvenen en vonden wij beter ons hiermee niet te bemoeien. Wij dachten er niet meer over na, toen Vrijdag den 22sten Februari ons oog onwillekeurig (?) viel op de volgende advertentie in de Rotterdammer Courant.Ga naar voetnoot*)
Voor de vele bewijzen van deelneming, ontvangen bij het overlijden van onzen geliefden Zoon en Broeder den Heer E.D..... betuigen wij onzen oprechten dank. Mevr. Wed. H.D..... G..... P.D..... H.D..... Na het lezen dier advertentie, die ons werkelijk zeer trof, informeerden wij in R: naar de familie D.... Al het automatisch geschrevene bleek juist te zijn en de weduwe was roomsch-catholiek.’ - In 1900 werd ik gemagnetiseerd door den Heer P. en zei diens contrôle Dr. V. eens tegen mij: ‘In uw lichtcirkel is dikwijls een Engelsch meisje, ze heet Ellen, ze heeft u op aarde nooit gekend, maar voelt zich tot u getrokken.’ Drie jaar hierna, in den voorzomer van 1903 maakten wij voor het eerst kennis met het Engelsche medium Alfred Vout Peters. Onder héél veel andere bewijzen van individueel voortbestaan, zei de Heer Peters tegen mij: ‘ik zie een jong meisje bij u, ze is wonder-mooi.’ Behoort ze bij mij, is ze familie? ‘Neen, ze is geen familie van u, maar voelt zich zeer tot u aangetrokken. Het is een Engelsch meisje, ze heet Ellen.’ Eerst later herinnerde ik mij de gelijkluidende beschrijving door een ander medium drie jaar geleden. De Heer Shepard bij ons logeerende, zei eens tegen mij: hoe omringd is u toch door geesten! Ik zie nu een oude dame naast u staan. Zij heeft zoo iets vreemds op haar hoofd, goud en kant en juweelen, ook juweelen op haar voorhoofd. Na nog iemand anders te hebben beschreven, vervolgde hij; ik zie nog een oude dame, héél oud, zeer klein en smal. Den volgenden morgen gaf ik hem een album, (dat in een gesloten kast was weggeborgen en hij onmogelijk had kunnen zien) en verzocht hem mij die oude dames te willen aanwijzen. Hij wees zonder aarzelen mijn grootmoeder en een oud-tante. De grootmoeder wier petekind ik ben, van wie ik zielsveel hield en zij van mij, heeft nog de Friesche kap gedragen. Mijn oud-tante, werkelijk zeer smal en klein, stierf toen ze 92 jaar was. Noch van haar noch van mijn grootmoeder hangt of staat ergens een portret. Merkwaardig vind ik ook nog, dat het portret mijner tante gemaakt werd, toen ze 60 jaar was, dus volstrekt niet een zéér oude dame, terwijl er verscheiden portretten van bejaarde dames in mijn album waren. Nu zou ik nog wel meer persoonlijke ervaringen kunnen mededeelen, maar ik doe het liever niet omdat velen zijn zoo ‘alléén van mij.’ | |
[pagina 773]
| |
Maar het is voldoende nietwaar, om aan te toonen,, om te bewijzen dat ‘liefdebanden nooit worden verbroken.’ Ik geloof, dat een moeder, een wäre moeder, na haar heengaan van deze aarde, heel dikwijls haar kinderen beïnvloedt, maar niet, dat de kinderen er zich altijd bewust van zijn. De plaat: ‘Beschermengel’ is zeker door een ziener geschetst. Het kleine meisje dat over een smal bruggetje gaat, waarvan de leuning is gebroken, onzichtbaar voor haar zelve, liefdevol geleid door haar Engel-moeder. Al zijn echter de kinderen er zich niet altijd van bewust, de invloed blijft, kan niet worden te niet gedaan. Misschien zooals ik in ‘Ervaringen’ schreef, zijn het de onbewuste, onzichtbare invloeden, die ons het meest beïnvloeden. O zij die ons liefhadden hier op aarde ze blijven ons liefhebben daar in een volgend bestaan. Ze zijn niet ergens, heel ver in 't onbegrensd heelal, in een zoogenaamden hemel, maar dichtbij, dikwijls althans, in onze onmiddelijke nabijheid. Dikwijls... o dikwijls als we vermoeid zijn en bedroefd en ons zoo zwak voelen en twijfelend, als we hongeren en dorsten naar iets dat uitgaat hoog boven het alledaagsche, als we hen noodig hebben en naar hen verlangen,... verlangen ook met brandend heimwee en zielsverlangen naar het ongeziene, naar het eeuwige, naar God. J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. |