De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMediumniteit.Ne vis ni dans le présent ni dans l'avenir, mais dans l'éternel. ‘Alzoo de dingen, die men ziet zijn geworden uit de dingen, die men niet ziet,’ zegt Paulus Hebr.: XI: 3. met andere woorden: De onzichtbare wereld, het Ongeziene is oorzaak, deze zichtbare wereld, al wat men waarneemt slechts met stoffelijke organen is gevolg. De onzichtbare wereld, het ongeziene is dus het eigenlijke het meest reeële, de werkelijkheid, al, wat men ziet, verandert en gaat voorbij. De zichtbare wereld is een schaduw van het eeuwige Licht. Oorzaak en gevolg, evenals licht en schaduw, zijn een ondeelbaar, niet van elkaar te scheiden geheel. Men kan geen gevolgen beoordeelen, waarvan men de oorzaak niet kent, geen daden en handelingen als de drijfveeren ons onbekend zijn. En toch.... gisteren nog zei een nichtje tegen mij: praat er mij niet van, er kan geen God zijn. Als je oogen in je hoofd hebt moet je toch zien hoe ellendig en treurig alles is om je heen. Rechtvaardigheid? Verkondig toch zulken onzin niet, alles is even onrechtvaardig. Leiding? Hoe kan je toch zoo iets beweren? Die is nergens te bespeuren, alles toeval, blind toeval. En zeggen dat niet honderden en duizenden mët haar? Laat ik eerlijk zijn, heb ik niet zelve getwijfeld vele, vele jaren? Heb ik niet zelve geworsteld en gestreden om toch niet te verliezen het geloof mijner moeder, - Jezus' geloof - in een Liefdemacht, in goddelijke leiding door het leven? Dáárom, omdat ik zelve heb getwijfeld en gehongerd en gedorst, omdat er een tijd was dat ik zag en hoorde enkel en alleen met stoffelijke organen en dus slechts kon zien, hooren, ervaren het zichtbare, het voorbijgaande, wéét ik wat dat is, en begrijp ik | |
[pagina 758]
| |
hen, die dat nög doen. Voel ik mee met de velen, die slechts zien de gevolgen, slechts schaduwbeelden, niet het eeuwig-blijvende. Nu ik niet meer zie, slechts ‘met de oogen in mijn hoofd’ is het mij duidelijk geworden, hoe verkeerd ik toen zag, hoe begrensd en onbillijk mijn oordeel toen was over de wereld en het leven, moest zijn, omdat ik de gevolgen beoordeelde zonder de oorzaak te kennen. Wanneer de onzichtbare wereld voor ons is een gesloten boek, dan kan het niet anders of de zichtbare is het ook. Maar al verwaarloozen wij ons innerlijk leven, al verloochenen wij de ziel, onze ware persoonlijkheid, wij kunnen haar niet vernietigen. Het goddelijke in ons kan sluimeren, o héél lang, misschien altijd hier op aarde, maar het is niet te dooven. O neen geen toeval, maar leiding, goddelijke leiding is overal in het groot heelal, óók in ons leven. Zooals Emerson zegt: ‘wij worden allen geleid, en door stil te luisteren, zullen wij het rechte woord hooren.’ Maar dät juist, stïl luisteren, inkeeren tot ons zelf, dät hebben we verleerd. We redeneeren en we critiseeren, we pluizen en ontleden, en de kinderen, arme kinderen! worden geboren reeds met het ontleedmes in de wieg. En we doen of zijn misschien wel héél geleerd, maar, o als we eens luisterden, stïl met heimwee en heilig verlangen, niet slechts met onze ooren maar met de ziel, wat zou het ons een winste zijn, we zouden hooren! We zouden hooren én zien en voelen, wat niet door stoffelijke organen kan worden waargenomen. We zouden hooren zoovele stemmen diep in ons en om ons heen. We zouden hooren en... verstaan de stem onzer ziel, onze intuitie, geestelijk instinct, de stem van God. Want in zekeren zin in dien zin zijn wij allen mediamiek aangelegd. Maar, omdat de stemmen van de zichtbare wereld zoo luide spreken, omdat het wereldgedruisch zoo alles overstemt en overschreeuwt worden we geestelijk doof en hebben we het ook veel te druk om stil te luisteren. ‘Met gehoor zult gij hooren, doch geenszins verstaan, en ziende zult gij zien doch geenszins bemerken’ (Jesaja). Wij bemerken niet meer, we zijn ons niet meer bewust van inwerking noch van deze, noch van gene zijde. Er is wisselwerking tusschen menschen en geesten en menschen onderling. Onwillekeurig, zij het dan ook onbewust, wordt ieder beïnvloed ten goede of ten kwade en oefent ieder op zijn beurt weer invloed uit op anderen. Waarom ik dit alles schrijf? Om langs een omweg te beantwoorden de eerste en tweede vraag van A.E.M. ‘Waaraan weet men voor zichzelf, of men een medium is? Uit zich dit alléén in seances enz:, of ook in 't gewone leven?’ ‘Kan alléén een medium in contact komen met de bovenzinnelijke wereld of kan een rein mensch zonder mediamieke eigenschappen, indien hij dit wenscht en zoekt, ook in aanraking komen met wezens uit ijlere gebieden?’ Vraag III en IV komen later. Misschien heb ik wat veel woorden en plaatsruimte noodig om vragen te beantwoorden, maar ik wil graag duidelijk zijn en goed worden begrepen. Mediamiek aangelegd is iedereen en ieder kan niet slechts ‘in aanraking komen met wezens uit ijlere gebieden,’ maar is het voortdurend. Die aanraking, gemeenschap kan onbewust aan ons voorbijgaan, kan verderfelijk of weldadig voor ons zijn, dat hangt geheel van ons zelf af, die aanraking kan nadeelige gevolgen hebben, maar kan ook als een zachte liefdevolle hand troostend en kalmeerend onze zìel ‘aanraken.’ We zijn altijd omringd ‘door een wolk van getuigen’ en ik geloof héél zeker wat Oscar Wilde in ‘De profundis’ zegt: ‘eens in ons leven gaan we allen met Christus naar Emmaüs.’ Dat wil zeggen minstens ééns in ons leven, als we maar opletten, zullen we ons bewustzijn van geestelijke inwerking, goddelijke leiding. Eéns zal hij komen de tijd, dat aarde en hemel één zijn voor allen, dat ze elkaar zullen omhelzen in een innige omhelzing van ziel tot ziel, zonder tolk of tusschenpersoon, zonder medium. Voorloopig echter om in contact te komen met de bovenzinnelijke wereld, zóó, dat we er ons duidelijk van bewust zijn, is een medium noodig. Wanneer men zich niet herinnert ooit zelf iets bovenzinnelijks te hebben ondervonden, nooit een droom had die werkelijkheid werd of een waarschuwing bleek te zijn, nooit een voorgevoel, dat werd bewaarheid, nooit een onverklaarbaren angst, dien men eerst later begreep, nooit een verschijning zag of een stem hoorde dan er is er geen sprake van | |
[pagina 759]
| |
spontaan mediumschap. Dan kan de mediumniteit op seances misschien een beetje sterker worden, misschien zou men zelfs kunnen ontwikkelen tot een heel zwak medium, maar waartoe? Men maakt er noch zich zelf noch anderen gelukkiger door. Er is zooveel te doen in de wereld, men kan zich waarschijnlijk op andere wijze veel nuttiger maken. Gaven en talenten zijn verschillend verdeeld. ‘De Heer heeft meer dan één zegen.’ Wanneer men zich wel van zulke ervaringen is bewust en dus spontaan mediumschap bezit, kan men in seance-kringen of door magnetisme verder ontwikkeld worden. Om een goed medium te worden is wijze, liefdevolle leiding van deze en van gene zijde een hoofdvereischte en het is altijd een niet genoeg te waardeeren voorrecht wanneer men kan ontwikkeld worden in een ernstigen harmonieusen seance-kring met of zonder magnetische behandeling. Vele mediums zijn bedorven, te gronde gegaan door slechte behandeling, verkeerde leiding. En hierdoor wordt en werd ten onrechte een blaam geworpen op het spiritualisme, dat wortelt in en gebaseerd is op mediumniteit en mediumschap. De verschijnselen van het mediumschap zijn zeer verschillend. Ze kunnen physisch zijn als klopgeluiden (rappings) het bewegen van voorwerpen met of zonder aanraking, direkt schrift en materialisaties; en psychisch als trance helderziendheid, het hooren van stemmen, inspiratie, somnambulisme, gedachten-overdracht, schrijven en spreken en genezend mediumschap. Enkele dier verschijnselen zijn physisch en psychisch beide. Het mediumschap is evenals andere gaven en talenten erfelijk in geslachten, men wordt medium geboren. Bij welke soort, welke categorie van menschen het speciaal voorkomt valt moeielijk te zeggen. Men vindt het onder alle rangen en standen, en bij zeer verschillende geaardheid en karakter. De bewering, dat een medium per sé zenuwachtig is, steunt op niet-weten. De ervaring leert, dat het beslist onwaar is, leert dat er mediums zijn, zóó kalm als de meest onaandoenlijke flegmaticus maar zou kunnen wenschen. Wel is een medium, sensitieve; doorgaans een fijn-besnaard instrument, uiterstgevoelig voor indrukken en invloeden, ook atmosferische om zich heen. Een meer of minder passief, meer of minder geschikt werktuig voor geesten, een middelaar, tolk, kanaal tusschen de geziene en ongeziene wereld, maar... wat wel eens uit het oog wordt verloren - nooit een machine. Een medium mag er nooit zijn persoonlijkheid bij inboeten. Slechts bij een goed ontwikkeld, goed geleid medium, goed gecontroleerd aan deze en gene zijde, is hier geen gevaar te duchten. Verstandige geesten en menschen begrijpen, dat een medium zich niet altijd beschikbaar mag stellen, om als tolk te dienen, dat het medium en ook zij zelf, nog andere plichten te vervullen hebben. Het mediumschap wordt nog dikwijls door materialisten, waaronder vele geneesheeren, voor abnormaal gehouden. Dit is natuurlijk en zeer verklaarbaar, omdat zij, de materialisten het lichaam, het voertuig van den geest, ten onrechte aanzien voor den geest zelf, de ware persoonlijkheid. Zij zien slechts met ‘de oogen in hun hoofd’, en daardoor kunnen ze niets zien dan het zichtbare stofkleed. De geest, de drager van dat kleed, die het stoflichaam doordringt en bezielt, ontsnapt aan hunne waarneming. Zij feitelijk zijn abnormaal. Velen vinden het een voorrecht medium te zijn en in zekeren zin is dit ook zoo. Men vergete echter nooit: ‘van hem, wien veel werd gegeven, zal veel worden geëischt. Want, o er is kaf onder het koren, en er zijn doornen aan de rozen! Medium zijn, schijnt zoo mooi, zoo bijzonder, zoo groot en verheven, zoo streelend voor de ijdelheid soms, maar - ach de doornen! De mediums, die belangeloos het talent, hun door God gegeven, gebruiken (nooit misbruiken) tot heil hunner medemenschen, laat ik nu buiten bespreking, maar de arme mediums van professie, hun leven is dikwijls, meer dan velen vermoeden, een martelaarschap. Wanneer ze nog jong zijn en zich bewust van hun mediumschap, moeten ze kiezen: òf de gave, het talent hun geschonken, begraven, verspillen en een anderen werkkring kiezen, òf hun roeping volgen. De Engelsche mediums Peters en Shepard in ons land, welbekend, vertelden mij dit beiden. Daar het lichaam nu eenmaal nog iets anders noodig heeft dan geestelijk voedsel en niet van den wind kan leven, moet een medium van professie wel betaald worden. | |
[pagina 760]
| |
Ze zouden heel graag ‘om niet willen geven, wat ze om niet ontvingen’, velen althans, maar hoe kan dat nu? Wie, wie in de wereld, tenzij hij het absoluut niet noodig heeft, geeft, werkt eigenlijk wèl om niet? Heel dikwijls hoor ik zeggen: ‘naar een betaald medium ga ik niet,’ maar is dit billijk en... als men overtuigd wil zijn - is het verstandig? Wanneer een medium van professie niet wordt geëxploiteerd, of misbruikt is het héél zelden geldzuchtig. Peters noch Shepard zijn het, en ik zou ieder aanraden, wanneer één van beiden weer in ons land komt, wat altijd in ‘Toekomstig Leven’Ga naar voetnoot*) wordt bekend gemaakt, tracht een consult of een seance te verkrijgen. Beiden gaven niet slechts mij, maar honderden en honderden in ons land onbetwistbare bewijzen van het voortleven na den stoffelijken dood. Een medium van professie is doorgaans sterker en kan meer betrouwbaar zijn, omdat hij geen ander werk te doen heeft en er zich geheel aan kan wijden. Zij echter die om aan hun nieuwsgierigheid te voldoen of om welke andere redenen ook, zelfzuchtig met mediums omspringen, zij die uit geldzucht en eigenbelang hen ‘productief’ willen maken, (zooals ik onlangs hoorde) en daardoor oorzaak zijn, dat mediums knoeien, zij zijn te veroordeelen, duizendmaal meer, dan de mediums zelf. Ik weet van een medium aan wien men van alles had beloofd, indien hij een materialisatie teweegbracht. Domme niet-weters! Het arme medium was machteloos, kon niet geven, wat men verlangde. Eindelijk, na lang aarzelen, bekoord door de gouden bergen in 't verschiet, bezweek hij voor de verleiding, gebruikte trucs en werd ontmaskerd. Aan wie de schuld? Wanneer hem rekenschap zal worden gevraagd van zijn rentmeesterschap, hoe hij de hem toevertrouwde talenten gebruikte, dan komt het grootste deel der schuld, dat hij ze misbruikte, voor zijn verleiders. Een goed medium, in welke richting ook, is zeer zeldzaam. Alle groote mannen, zedelijk grooter, al naarmate ze reiner waren van hart hadden een verhoogd geestes-leven. Alle mannen en vrouwen, die iets beteekenden in de wereld waren ontvankelijk voor indrukken uit hooger sfeer, waren geïnspireerden, mediums. Geleerden brengen de wereld niet vooruit maar geïnspireerden. ‘Het beste en heiligste wat uit de menschen wordt geboren ontstaat wonderbaar en geheimzinnig, men weet zelf niet hoe. Alle productiviteit van hooger orde, elke uitvinding, iedere grootsche gedachte, die vruchten draagt en gevolgen heeft, ligt onder niemands bereik en is boven elke aardsche macht verheven. In zulke gevallen is de mensch te beschouwen als werktuig van een hoogere wereldorde, als een vat waardig bevonden om goddelijken invloed in zich op te nemen.’Ga naar voetnoot*) Goethe. O, wanneer we meer ontvankelijk waren voor goddelijken invloed, hoeveel ge makkelijker, hoe meer gewoon en regelmatig zou gemeenschap zijn tusschen beide werelden. Dat ‘ontvankelijk zijn,’ eenvoudig en bereid, zonder argwaan als de kinderen, (zooals wij moeten zijn om ìn te kunnen gaan in het koninkrijk der hemelen) is zoo'n groote kracht, niet slechts voor het wèlslagen van seances, maar voor het wèlslagen van ons leven. Als we dan zelf geen medium zijn, laat ons dankbaar aanvaarden, wat betrouwbare mediums ons geven. Nog eens, gaven en talenten zijn verschillend verdeeld, wanneer men zelf bijv. geen muziek maakt, kan men toch genieten van wat anderen, op dat punt meer begaafd, ons geven. Waarom dan hier niet eveneens? Laat ons trachten bewust mediamiek te wezen, zooals Paulus bedoelde: ‘Ik leef, maar niet meer ik leef, Christus leeft in mij.’ Dat wil zeggen: laat ons gaan onzen weg, bezield door den Christus-geest, den geest van heilige liefde, gaan onzen weg niet slechts ziende met ‘de oogen in ons hoofd,’ maar helderziende en hoerende, onze ziel wijd open voor goddelijken invloed, gaan onzen weg tot steun en troost voor velen over en door de veelbewogen levenszee. J. VAN REES-VAN NAUTA LEMKE. |
|