anders voor me te doen, dan van half elf ongeveer tot twaalf uur met broer rijden, als 't goed weer was natuurlijk. Anders konden ze direct rechts om keert naar moeder gaan en hielden wij broer in huis bezig.
't Was dan op onze gracht in één woord, heerlijk! Bijna geen wind en een koest'rend zonnetje. Wimpie, de eenjarige peuter, zat zoowaar met de kap neer. -
Bet was, zooals gewoonlijk op Zondag, in groot tenue komen aanzetten, zonder doek of schort en in haar wollen japon. Ik geef haar nog een warm wintermanteltje van me aan en wollen handschoenen, zóó, dacht ik, konden Wim en zij er beiden tegen.
Na een half uurtje een nijdige ruk aan de bel. Onze Frans naar voren en dra hoorde ik een hevige woordenwisseling en een noodkreet van ‘moeder, moeder’. -
Ik er heen en juist zie ik dat broertje met wagen en al in de gang wordt geduwd en kijk ik op den rug van Bet, die juist heen wil gaan.
‘Bet, wat is er?’ vraag ik verbaasd en even kijkt ze om, ziet me zwart aan en zegt:
‘Ik verd, het, 'k verr. van de kou, 'k ga naar mijn moeder’.
‘Bet!,’ roep ik nog, ‘hoor eens even kind!’ maar voort gaat ze met gezwinden pas.
Je begrijpt, dat gaf een agitatie thuis en 'k was dan ook eerst bepaald van plan Bet, als ze tenminste terugkwam, haar congé te geven.
Wat wil het ongeluk? Ik krijg 's nachts weer zoo'n vreeselijken pijn onder in den rug en 's morgens was ik niet bij machte op te staan en me te kleeden.
Ja, wat nu? 'k Hoopte maar half in stilte, dat ik mijn geliefde Bet terug zou zien. -
's Morgens precies half acht, daar kwam ze aan, of er niets gebeurd was. Helder gestreken japon en wit schort, schoon werkschort in een papier - ‘dag mijnheer’ en ze stapt heel bedaard pa voorbij en naar de keuken, maakt zich werkvaardig en wil kalmpjes beginnen, als ik haar boven bij me roep. Nu, toen had ze heusch ergen spijt en 't was een heel ding voor 't kopstuk om schuld te bekennen, maar ze dééd het. ‘Of mevrouw dan maar niet meer boos was, maar ze was gisteren niks lekker!’ en tot genoegen van beide partijen liep dat zaakje af. -
Diezelfde meid is bijna twee jaar bij me gebleven en dat zegt heel wat voor den tegenwoordigen tijd. Toch was ze bovendien zoo weinig welopgevoed, dat ze, als ze een briefkaart uit de bus haalde, die eerst heelemaal las, voor ik ze in handen kreeg. Niet stilletjes, maar in de open deur van de huiskamer en ondanks mijn ongeduldig geroep en gebaar, de kaart kalmpjes uitlas en ze mij dan gaf met de woorden b.v.:
‘'t Is er een van den bleeker, over die twee servetten, die weg waren.’
Je stondt gewoon perplex 't eerste oogenblik en dan hadt je moeite, zoo'n meisje kalm te zeggen, hoe onbeschoft ze handelde, vooral als je zoo'n persoontje met temperament bent als ondergeteekende en alles in je opkwam tegen zoo'n behandeling. 't Eind van de historie was natuurlijk nog, dat Bet zich vreeselijk verongelijkt gevoelde. ‘Wat stak daar nou in! Ze kon goed lezen en daar was ze grootsch op.’ -
Dat herinnert me ineens aan de werkvrouw, die na Bet hier verscheen. Een deerntje van achttien jaar en de dochter van een arm timmermansknechtje. - Als die zaterdag-'smorgens arriveerde in haar coquet blousje met platten, witten kraag en zijden das, in haar hand een taschje met de werkkleeren, schaamde je je eigen kostuum. Die juffrouw, welke van den een of ander had vernomen, dat ik schreef!, begon den eersten dag al, terwijl ze aan het poetsen was en ik met 't eten bezig, interessante gesprekken te houden over de nieuwste romans van Couperus en Frederik van Eeden enz. Mijn verbaasde oogen!
‘Lees jij dat dan allemaal?’ ‘O ja, mijn broer is lid van een vereeniging en daar lezen we al die boeken’, - en het discours werd, althans van haar' kant, ferm voortgezet. Je kon zien, ze wou geuren.
Eindelijk vertelde ze, dat ze met poetsen klaar was en liep al gauw naar de kraan om heur handen te wasschen, toen ik tot mijn' spijt, haar moest verzoeken het nog eens een beetje over te willen doen. Hier een doffe plek, daar nog poetspommade, 't zag er nog vetjes uit. Daar had ze in 't vuur van 't gesprek natuurlijk niet op gelet.
Zoo is er altijd wat. Die juffer kreeg gauw gedaan bij me en haar plaatsvervangster, die ik nu heb, is een juweel wat werken betreft - maar - die is in den tusschentijd van maagd, vrouw geworden en heeft vriend langbeen zijn bezoek aangekondigd. Dat is ook weer een misère - Je kunt het niet over je hart verkrijgen om zoo'n schaap nu nog zoo te laten sjouwen met emmers