De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdIngezonden stukken.
| ||||||||||||||||||||
[pagina 729]
| ||||||||||||||||||||
't Hoogste genot ervan bestaat, dunkt mij, in een dankbaren blik of in een spontaan-dankbaar woordje van een ongelukkige. Dan voelt men, dan krijgt men 't besef, dat men er wezen moet, dat men tot iets nut is èn... de moeite lóónt zich zelf! Als ‘de wereld, die zich verveelt’ en daarom allerlei kostbare en onmogelijk buitensporige verstrooiïngen zoekt, dàt genot kende, dan zou er stellig méér echt geluk en wat minder ellende in de wereld zijn. Dàn zou men zulke overtollige uitgaven niet kunnen doen! Dan zou men zich gaan afvragen: ‘wáárvoor ben ik zoo rijk gezegend, terwijl die andere gebrek lijdt? Wáárdoor, wáárom kan ik zoovéél en die andere weinig of niets?’ - (Jammer, dat dit niet wat meer wordt ingezien of gevoeld). Zou daarin niet een vingerwijzing van den Schepper liggen? Zou 't niet de bedoeling kunnen zijn, dat, wàt we ook bezitten, we slechts rentmeesters ervan zijn, en verplicht zijn, anderen te steunen of te helpen, voor zoover dat noodig is èn in onze macht ligt? Mij dunkt, als ‘Heintje’ ons dan komt halen, dan kunnen we ook maar elk oogenblik, ons hoofd gerust neerleggen; afgezien, of men al of niet aan een ‘Hiernamaals’, gelooft of twijfelt, niet waar? Geheel ongezocht heb ik voor eenige jaren een ongelukkige familie leeren kennen en sedert ben ik tegen wil en dank met die familie bekend gebleven. Tegen wil en dank zeg ik, want o! 't is zoo vreeslijk, daar een geheel huisgezin te zien lijden en haast niet bij machte te zijn, er iets voor te doen. Enfin, 'k heb me vermand, en ben er nu al lang aangewend, om toch maar 't weinigje, waarover ik kan beschikken, te kunnen geven. We moeten immers met onze ‘talenten woekeren’! Ik wil trachten, U de familie voor te stellen, opdat U zult begrijpen, dat 'k werkelijk niet te véél heb gezegd, veeleer te weinig: Stelt U dan voor een o, zoo mager, oud moedertje van ruim 77 jaar, nog altijd trouw op haar post, zelfs.... (freule Lohman zou een standbeeld voor haar oprichten!) en ook altijd nog druk in de weer voor haar man en thans nog 3, zegge drie, blinde, sukkelende dochters, waarvan de oudste, nu ruim 47 jaar oud, al sedert haar 3e jaar bedlegerig is geweest, deels door haar geheel verlamde beenen, deels door haar gedurige toevallen. De andere is een beschaafd en nobel meisje, dat eenige jaren op het Blindeninstituut te Amsterdam is geweest, wat de ouders nog zelf hebben bekostigd. Zij lijdt nu sedert enkele jaren ook aan algeheele lichaams- en zenuwzwakte, vermoedelijk tengevolge van den achteruitgang en den ellendigen toestand harer familie. De jongste is nagenoeg idioot en bovendien zeer slecht ter been, zoodat zij in geen enkele inrichting van onderwijs is kunnen blijven. Een ruwe kerel, die door zijn ambt al vrij wat ellende had gezien, kwam eens onverwachts in dit gezin binnenvallen. Later hoorde 'k, dat hij op 't gezicht van die ongelukkigen in geen drie nachten had kunnen slapen. Tot overmaat van ramp is voor een paar jaar de nijvere, ruim 80-jarige vader door een val ook invalide en hulpbehoevend geworden, zoodat hij tegen wil en dank moet rusten en - met verlies van zijn inkomen!! Kan 't erger? De zeker welverdiende rust, moet voor dezen man een gróóte marteling zijn. En is 't ook niet voor 't oude trouwe moedertje, om radeloos te worden? Is 't eigenlijk niet een wonder, dat ze niet reeds voor jaren er onder bezweken is? Och - ook haar krachten verminderen hard, ook zij is al bijna blind, zoodat ze bijna alles moet laten doen, wat ze vroeger, zoo 't maar eenigszins mogelijk was, zelf deed èn - die hulp moet worden betaald!!! En wèlk een hulp dan nog! Wèlke naaister, wèlke dienstbode wil, bij de tegenwoordige schaarschte van dergelijke gedienstigen, in zulk een gezin werkzaam zijn? ‘Hoe redt die moeder 't nog?’ mag men wel vragen, maar och! - 't is er ook ‘redden’ naar! - Men begrijpt nu bij eenig nadenken wel, dat daar véél, zéér veel noodig is, en wel in de éérste plaats geld! - Er is en er wordt hier al veel voor hen gedaan, maar Sneek is geen geldstad, bezit, (naar ik meen) geen enkele inwoonster (inwoner) behoorende tot de categorie in den aanhef van dit schrijven genoemd. Dáárom wend ik mij tot de lezeressen (lezers) van dit blad. Och, als allen nu eens solidair wilden zijn, zóó solidair, dat ieder naar haar (zijn) vermogen ging bijdragen, dan zouden de stakkers vermoedelijk voor eenige jaren geholpen zijn. Men bedenke intusschen, dat we ook de kleintjes niet versmaden: véle kleintjes......... èn óók - wie b.v. eens één japonnetje minder of één minder-kostbaar nam, voor zich zèlve er bij zou winnen! Niet alleen, dat velen zich door een beetje eenvoud oneindig-veel eleganter, meer flatteerend zouden kleeden, maar óók - elke herinnering aan een bezuiniging voor een goede daad, brengt zelfvoldoening mee: de voldoening van een Gode welgevallig liefde-werk, òf - 't gevoel zijn plicht te hebben gedaan. Sneek. W. PELSMA, Onderwijzeres.
Ondergeteekenden, geheel op de hoogte met den boven beschreven familie, zijn gaarne bereid alle gewenschte inlichtingen te geven.
Terwijl de volgende personen gaarne bereid zijn giften in ontvangst te nemen:
Ook de kleinste gave wordt verantwoord aan de gever. |
|