bij alle jonge dames naar ‘reine zielsliefde’ zoekende ‘George Kapel’ zijn bespottelijk gemaakt?
Opdat niemand mij van overdrijving beschuldige, zij het mij vergund uit dit allernieuwste ‘kunstgewrocht’ eenige aanhalingen te doen, die bewijzen, dat ik niets te véél zeg.
‘Leefdaag’ dan, om met hèm te beginnen, wordt ons voorgesteld als:
De groote zeeschilder Leefdaag op z'n vermaard atelier...
Joa, joa, joa, bromde ie, met z'n Noord-Keutellandsche accent...
Hij dacht over z'n jongens. Zoo noemde-ie de jeugdige leden van 't schilderkundig genootschap Purpurae Amori, waarvan hij voorzitter was... Hij had er graag wat voor over, dat wisten de jongens wel hè. Waarom zoud-ie ook niet? Met 'n fortuin ter wereld gekomen... joa, joa, de handel was toch maar een mooi ding, had ie zich 'n tweede vergaard met z'n kapitale zeeschilderingen. Z'n collectie van voornamelijk moderne kunst vertegenwoordigde al 'n heel vermogen.
En nà deze aan duidelijkheid, wie bedoeld wordt niets te wenschen overlatende inleiding, vernemen we van een gecostumeerd bal, dat het bovenbedoeld genootschap zal geven, en waarvan de schilder ‘Leefdaag’ wèl de kosten wil dragen, mits hij er de hoofdfiguur in voorstelt, bal waarop wij hem later dan ook inderdaad een hoofdrol zien spelen, en waarvan het einde, tevens de slothoofdstukken van het boek vormend, zóó plat en laag bij den grond, en de meest intieme bijzonderheden van particulier leven ontblootend is, dat het mij niet lust die hier te herhalen, Wie naar onkieschheid zoekt, kan in dit boek zijn hart ophalen, en moet het zich dan maar zelf aanschaffen. Ik wil alléén den aanvang van het Purpurae Amori-feest, als zijnde het méést onschuldige nog in de teekening Leefdaag, hier weergeven:
Pulureux, de vlugge beeldhouwer, die om 'n bustetje meer of minder niet gaf, toeterde, dat zelfs Leefdaag 't wel 'n beetje erg vond. Die jongens, ze moesten 't nou niet te mal maken. 't Had ervan of ze 'm voor den gek hielden! Dat was toch niet mooi! Hij, die zooveel voor de jongens deed, de ziel van Purpurae Amori. Neen, neen Pulureux most niet zoo toetere!
De verschijning van den schilderkundigen voorzitter als Neptunus verwekte furor.
'n Wild gejuich ging op, met 't gebrul der jongste jongeren vermengd. En dat kabaal diende ook wel, om 'n niet altijd onderdrukt gelach te overstemmen. In 'n hoek barstte zelfs 'n hilariteit los. De populaire figuur van Leefdaag ook, getransformeerd in den God der wateren; hoe hadden ze 't in hun hoofd gehaald? 't Was om te stuipen.
Roerloos in z'n schelp zat de meester der geschilderde zeeën. 't Kwam 'm voor of ie 'n triomftocht maakte, welke de kroon zette op heel 'n leven. Gehuldigd als Neptunus-zelf, hij, die met z'n kwast dien God naar den troon dong. 't Was om 't verstand bij te verliezen. - -
Maar laat ons overgaan tot ‘Louis Poepjes’, omtrent wien de allergeestigste heer Broedelet, om vooral géén twijfel te doen overblijven wie wordt bedoeld, meedeelt, dat een kapper zijn trap naar hèm noemde: ‘De lijn der Geleidelijkheid,’ terwijl hij zelf, Louis Poepjes, arbeidt aan een roman, waarin de heldin ‘Eline Verhaeghen’ heet. Genoemde auteur ‘Poepjes’ dan is in onderstaande woorden, óók alweer verreweg de meest-onschuldige omtrent hem uit het boek, aldus uitgebeeld:
Louis Poepjes, Keutelland's meest gevierde romancier, wandelde in gecadanceerde heupbeweging door de winkelstraten. Het hoofd met den glimmende kreukelloozen cylinder hield-ie ietwat gebogen, naar rechts als in peinzing. Z'n kleeding was gansch correct zonder één schreeuwend kleurtje op 'n lijn van onvolkomenheid. Z'n witte bloem in 't knoopsgat acheveerde 't geheel.... Hij was uitgegaan 'n hoofdstuk te overdenken van z'n nieuwen roman Eline Verhaegen.... Het koste 'm moeite deez maal. En dat irriteerde 'm, o, affreuslijk! Anders schoten de zinnen bij 'm op als lijnen van licht, serpentinende woorden-reeksen, die van zelf hun weg vonden in de koele, geärbeide ruimten waarheen hij ze slingerde met licht gebaar. Anders vuurpijlden z'n woorden, vonken schietend, in sierlijke lijnen tot de sterren, die ze kusten met zoete lippen-gelonk’.... etc. etc.
Op dezelfde manier is ook den meest-stomp-zinnigen lezer geen twijfel meer overgelaten omtrent den persoon van ‘George Kapel’, door hem den lezer voor te stellen als de schrijver van ‘Het Menschje’, en, van nog meerdere boekjes, die regenen zullen: ‘'t Bloempje’ ‘'t Zieltje’. ‘Het heel kleine jongetje’. ‘Het meisje dat een fijn vinkje werd,’ en zoo voorts en zoo voorts’, (zie bl. 19, deel II).
En, alsof dat alles nog niet duidelijk genoeg ware, wordt dezelfde ‘George Kapel’ verder bespot op onderstaande wijze:
Naar China! Ja morgen, als 't kon. 't Land van de schoonheid, de eeuwen oude, bezongen in de ‘Sjiking’, de ‘Jocan dsjinpe-tsjong, de