er geen voornaamheid noch hoogen rang noodig is om elken levenskring der moeite van het beschrijven en ontleden wáárd te maken?
- Neen waarlijk, het is niet wenschelijk, dat alle onze auteurs zich gaan toeleggen op het mondaine van Couperus in ziin Kleine Zielen, zijn Langs lijnen van Geleidelijkheid, of van Borel in zijn Vlindertje. - Maar het is wèl wenschelijk, dat zij ook van die bescheiden en eenvoudige kringen, die zij ontleden, maken levenswaarheid, en niet, zooals zij plegen te doen, eenzijdigheid.
Omdat zij zelven, in hun machteloosheid van ontvredenen, die te zwak zijn hun eigen leven te maken, het bestaan zien als iets enkel teleurstellends en neerdrukkends, daarom beelden zij met wanhopige eentonigheid altijd opnieuw af neerdrukkende en zelfmoordachtige toestanden, inplaats van een eerlijk en open oog te behouden voor de andere, de betere zijde, die er is, óók in bescheiden levens!
Van humor, zooals b.v. Clara Viebig die zoo kostelijk bezit in haar Het dagelijksch brood, (aldus luidt de Hollandsche vertalingtitel), geen spoor in zulke saaie, suffe, alles door een grauwen mist ziende moderne producten! Hollanders hebben over het algemeen weinig zin voor humor.
En de nieuwste literatuur is er gansch en al van ontbloot.
Want, wanneer b.v. Frans Coenen in zijn De zomergenoegens van de Familie Kramp pogingen doet om ‘aardig’ te zijn, dan ontaardt dit dadelijk in een soort platheid en onbeschaafdheid, die je doet terugverlangen naar 's mans gewonen stijl van onafgebroken vervelendheid en kleurloosheid! - Wat in dit stukje verbeeldt ‘aardig’ te zijn bepaalt zich tot 'n ruw beschrijven van ruwe, onbeminnelijke menschen, die met elkaar raken aan het vechten, en praten van ‘Strondluch’ en andere fijnigheden van dit genre!
Want juist dáárin zit 't 'm, dat deze soort literatuur altijd handelt over 'n gemeen, of onbeschaafd, of ruw, of slecht soort menschen, nooit over de betere exemplaren ervan.
- Stadsmenschen b.v. van Frans Hulleman, dat een goed-geschreven stuk werk is over 't geheel, heeft tot onderwerp de onverkwikkelijke geschiedenis van een boven zijn stand levenden employé, op een kantoor in effecten, die, ten einde zijn neigingen tot luxe bot te kunnen vieren, speculeert, natuurlijk in zorgen raakt, en eindigt met zelfmoord. Alles wat zich daaromheen reit is even grauw en somber; het huisgezin der ouders van Anton, dat van den boekhouder Verploeg, alles is van het begin tot het einde overgoten met een saus van vervelendheid; vader, moeder, de twee andere jongens, allemaal zeurkousen! Gaat de familie een avondje theedrinken bij kennissen, dan zijn dat natuurlijk óók al weer alleronaangenaamste en onsympathieke wezens, zich toeleggend op hatelijkheden, heelemaal niet méénend de vriendschap voor de Verploegs, zoodat het avondje dan ook eindigt in ruzie. - Leg nu eens daarnaast dat gemoedelijk-leuke avondje in De Familie Stastok! Heusch, 't zijn dáár óók niet allemaal brave en elkaar-liefhebbende menschen! Mevrouw Dorbeen, met haar Schadenfreude als óók Hildebrand gestoord wordt in zijn voordracht zoo goed als zij, is evenmin 'n type van 'n lieve vrouw, als men haar eigenwijze echtgenoot kan noemen een aantrekkelijke verschijning in de mannen-wereld. Ja, géén dezer aanwezigen op dien Zondagavond, met uitzondering van het maar bescheidenlijk optredende Koosje, en van de goedaardige tante Stastok, munt eigenlijk uit door iets anders dan door gróóte middelmatigheid en onbeduidendheid, maar toch, met dat talent, dat Beets maakte tot den schrijver van een tallooze malen herdrukt, en nog steeds zijn roem handhavend wààrheidsboek, heeft hij in al die onbeduidendheid nogtans doen uitkomen het menschelijk-algemééne, dat dergelijke gewone menschen belet te
worden ongenietbaar of onmogelijk in de samenleving.
En dat is het wat ontbreekt bij Hulleman. Zijn personen stooten terug, omdat de lichtzijde te véél ontbreekt. Nergens zie je iets anders dan schaduw. - De Verploegs, een saai, gedrukt gezin; de familie de Lange, bij wie ze gaan theedrinken, ruzie-zoekerige, huichelachtige zelfgenoegzamen; Anton, de zoon, die zich aan het speculeeren waagt, een zwakkeling, bij zijn eerste nederlaag al klaar om zich zelf aan de straf te onttrekken door een zelfmoord, die zijn ouders natuurlijk zal te gronde richten van verdriet. Een vriend van Anton, dien men in het verhaal ontmoet, is al een even weinig sympathiek wezen als de rest. In één woord, het heele verhaal is één aaneenschakeling van zwartgalligheid en weerzin wekkende levensengheid, die je met recht de vraag doet stellen: Waartoe het talent, waarvan deze schrijver niet ontbloot schijnt, aldus verkwisten op zulk prutserig en onbeduidend knoei-werk?