De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdGedachtenwisselingen.I. Aan den Heer van Holk.Met groote belangstelling en instemming las ik in de laatste Hollandsche Leliën uw artikels over Voorgevoelens en het stuk van mevrouw Sauerbier, dat ook veel wetenswaardigs bevatte. Ik kan niet anders dan uw suggestieven invloed, waaraan ik ook mij niet onttrekken kan, hulde te brengen en gaarne wil ik uw schat van ondervindingen, droomen als anderszins met een paar uit mijn veeljarige ondervinding geput, verrijken. 't Is net zooals mevrouw S. het zoo vaak zegt, door uw opwekkend woord wordt licht geworpen op half vergeten voorvallen uit het menschelijk leven, die uit de duisternis plotseling in het volle licht treden. Van jongs af heb ik veel aan voorgevoelens gehecht, maar zooals het gaat mijn tamelijk materialistische omgeving lachte en bespotte mij daarover, zoo gewende ik mij er over te zwijgen, nooit iemand deelgenoot te maken van hetgeen mij zoo duidelijk was - en ik kan gerust zeggen - deel van mijn leven werd. Na kennisneming echter van de feiten die U en mevrouw Sauerbier hebben openbaar gemaakt, wil ik mij niet deze valsche schaamte laten weerhouden om in het belang der zaak eenige van mijn bevindingen op dat gebied mede te deelen. 1. Voorteekenen. Het is onbedriegelijk als mijn linkeroor jeukt, krijg ik een onaangenaam bericht, rechts daarentegen een heugelijke tijding; jeukte aan mijn linkeroog brengt onmisbaar een niet gewenschte ontmoeting, aan het rechter een prettige gast. Ik ben gewoon mijn vingers nu en dan te laten knappen, sinds lang merkte ik op dat zulks niet altijd mogelijk was en nu kom ik tot de ontdekking, dat het knappen van sommige vingers met gebeurtenissen op finantieel gebied in verband staan. Toen eenige jaren groote malaise in zaken bestond, waren mijn middelste vingers niet tot geluid maken te bewegen, zoodra werden de tijden beter of er kwam een bescheiden knakje, later door andere sterkere gevolgd. Geen van mijn familieleden is ooit gestorven zonder dat ik geheimzinnig kloppen aan de deur of rommelen op zolder hoorde. 2. Droomen. Een vriendin van mij droomde daags voor haar huwelijk van paarden, men voorspelde haar een druk leven en inderdaad, zij kreeg zeventien kinderen, veel beslommeringen en zorgen, die haar nu op betrekkelijk hoogen leventijd nog niet met rust laten. Toen mijn dochters nog ongetrouwd waren droomde ik dikwijls van groote honden, die mij blaffend aanvielen. Telkens volgde dan een huwelijks aanzoek voor de meisjes. In onze familie beteekent droomen van brand onfeilbaar een doodsbericht, van ongedierte of van andere minder smakelijke dingen een erfenis of geldelijke munt. Zoo zou ik U nog meer staaltjes van mijn ervaringen op dit gebied kunnen mededeelen, maar zal het heden liever hierbij laten, hopende U hierdoor een kleine dienst te hebben bewezen. Hoogachtend, Mevrouw VAN AMERONGEN-DE BEER. Amsterdam, 30 Maart 1910. | |
II. Katholieken en de bijbel.Mevrouw v. Roggen - Blomhert en de heer v.d. Biesen hebben ontegenzeggelijk den heerGa naar voetnoot1) van Greuningen behoorlijk van antwoord gediend op zijn (of haar) aanmerkingen aangaande het al of niet geoorloofd zijn van het bijbellezen door Katholieken. Mij dunkt echter, zij hebben aan hun antwoord te veel goede woorden verspild, waar de zaak zoo eenvoudig is. De Katholieke Kerk staat het lezen van den bijbel slechts onder beperking toe, omdat zij de Katholieke Kerk is, d.w.z. omdat zij de macht van haar goddelijken Stichter verkregen heeft den volken het Evangelie te verkondigen, te binden of te ontbinden. Zij is zich ten volle er van bewust deze macht te bezitten en overtuigd De Waarheid te bezitten en dien tengevolge spreekt en handelt zij; daarom is het ook aan Haar alleen den bijbel te verklaren. Nu mogen andersdenkenden dit een ongehoorde, onduldbare aanmatiging vinden, dit is Haar onverschillig, wie Haar niet erkennen wil wordt of blijft eenvoudig niet Katholiek. Voor hen die haar macht erkennen, zich buigen voor haar goddelijke zending, ontsluit zij haar schatten van genade en liefde, doet zij haar bovennatuurlijke schoonheid bewonderen, opent zij haar bronnen van goddelijke Wijsheid. Van daar ook de jubelende blijdschap van hen, die na lang dwalen op verkeerde paden, in woestijnen van hitte, of ijsvelden van geestelijke koude binnen mochten treden in de koesterende warmte van het Vaderhuis. Dit doet een Ruville, een Toorop, een mevr. van Roggen zoo juichen van innige blijdschap, dat zij er eindelijk de Waarheid vonden. Juist dat vast vertrouwen op innerlijke kracht, geeft haar die sterkte en onwrikbaarheid, te midden der steeds woester golven van individueele meeningen. Zij is gebouwd op de rots van Petrus en de poorten der Hel zullen niets tegen Haar vermogen. J.H. VOSS. | |
[pagina 653]
| |
Hij beweert er zich niets meer van aan te trekken, hoe men ook over hem denkt of spreekt. Hij is zich volkomen bewust van zijn eigen waarde. Natuurlijk weten wij allen eveneens den Heer H. v. Holk naar zijn juiste waarde te schatten.
De Heer v. Holk tracht zich wel wat àl-tegemakkelijk uit z'n benepen positie te redden. Iemand die lezen kan, doorziet hem echter onmiddellijk. Men begrijpe wel het standpunt, hetwelk de Heer v. Holk inneemt: Domela Nieuwenhuis beweert: ‘Ferrer was Vrijmetselaar.’ v. Holk komt daar tegen-op met de woorden: ‘noch maçon, noch jezuit was Ferrer.’ Domela Nieuwenhuis noemt adressen waar v. Holk zou kunnen informeeren, indien het hem om waarheid te doen was, doch deze praat daar luchtigjes over heen en wijsgeert wat over picolo's. Dat, wat de hoofd-zaak aangaat. Intusschen meent v. Holk (die kristen is) het tegenover een anarchist (zoo'n moordenaar, hondsvot, schurk.... vul zelf maar in, 't kan lijden) het niet zoo nauw te 'hoeven te nemen en werpt Domela Nieuwenhuis de gewone klerikale verwijten voor de voeten: Eer-zucht, domheid, leugenachtigheid, etc., inplaats van menschelijk te zijn en ongelijk te erkennen. Zóóver schijnt de kristen-plicht van v. Holk echter niet te gaan. Naar Frankrijk schrijven schijnt hem te veel moeite te zijn, of hij is er te laf voor.
En als ik hem vraag een kat een kat te noemen, komt-i aandragen met wat kinderachtige aardigheden, die een mensch een kater op de huid zouden jagen. Geachte heer v. Holk, hoe hebben we 't nu toch met U. Behóórt 'n kater tot 't katten-geslacht, of moeten we hem rangschikken onder de konijnen? Dat v. Holk zoo slecht is ingelicht omtrent 't anarchisme mogen we hem niet verwijten. Er zijn immers nog zooveel menschen, die bij 't hooren uitspreken van 't woord Anarchist, een rilling door de leden voelen varen en dadelijk denken aan gif, bommen, dolken, etc. Zulke gedachten en rillingen zijn moeielijk te verklaren. Zoo zijn er ook menschen, die bij 't hooren uitspreken van 't woord: Katholicisme, denken aan: fusileeren, brandstapels, galgen, folteren, etc. Dan wordt er echter niet gerild, maar de vuist gebald; en dan wordt er gezworen bij Recht, Menschelijkheid en Vrijheid, dat aan dien toestand een eind zal komen! Zulke gedachten en vuist-ballingen en eeden zijn wèl te verklaren, - èn te billijken. -
Met genoegen zie ik, dat meerderen zich tégen v. Holk's geschrijf verklaren. De Heer v. Holk-zelf noemt dit: ‘hulp-troepen’, doch schijnt niet te willen beseffen dat het toenemen van zijn tegenstander in sterkte, zéér tegen hem pleit. 6/4'10. JOH. G. SCHIPPÉRUS. |