meld. O hemel, nee! Integendeel. Evenals langs de oevers van de Zaan heeft zich ook hier de moderne industrie ontwikkeld. Er heerscht bedrijvigheid en zakenverkeer. Windmolens staan er nog wel te wentelwieken, maar ook fabrieksgebouwen zijn op den drassigen grond overeind gerezen. Men heeft er een groote, moderne, stoompapierfabriek; aan het smalle Zaansche dorpspaadje blokt de groote fabriek der bekende Grootes' Cacao omhoog, vreemdreusachtig in deze omgeving van pygmee-woningen; en verder op ziet men de fabriek der veel geadverteerde Avis' zakje-blauw - een echt Zaansch product.
Deze groot-bedrijven liggen hier, ofschoon men ze in dit afgelegen hoekje, niet gezocht zou hebben.
Maar tusschen de laatstgenoemde twee in bevindt zich nog een ander bedrijf, dat deze twee al aardig achterna gaat en ze den volgenden zomer ingehaald zal hebben.
En daarvan willen we hier iets vertellen.
Het is de zaak van Piet Molenaar & Co.
Zóó moeten we het noemen, want iedereen in Westzaan en aan de Zaan, die hem kent, spreekt hem, met de gemeenzaamheid tegenover een populair man, als Piet ‘tout court’ aan. Ze hebben 't daar altijd over ‘Piet’, en dan weten ze wel wie er mee bedoeld is: - de groote, leuke, durvende Molenaar, met zijn grijzend baardje, zijn heldere oogen die zoo open lachen kunnen, en den slappen hoed op.
En toch was Piet Molenaar nog zoo lang geleden niet...
Maar we willen op ons verhaal niet vooruit loopen. We moeten eerst eenige jaren teruggaan. Toen stond - en ze staat er nòg - op eenigen afstand van het Zaansche klinkerpad, ter zij in het groene weiland, een windmolen, waar gerstpellerij in werd uitgeoefend. Maar de Lanen waren aan de Zaan met hun reusachtige stoompellerij gekomen. En daar konden die windmolens niet meer tegenop, aan de Zaan niet en te Westzaan niet. De wind kon 't niet tegen den stoom houden, het groot-bedrijf kneep de klein-industrie dood. Niet voor niets werden de Lanen dan ook ‘de koningen van de Zaan’ genoemd. En de eigenaar van onzen windmolen ondervond dat ook; hij kwam ook in de knel. Die gerstpellerij ging zoo goed niet meer en hij zocht al naar iets anders. Zoo was hij al een beetje aan 't rijst pellen begonnen.
Doch vooreer de firma Molenaar haar bedrijf begon, was er een groot ongeluk gebeurd.
Ruim 25 jaar geleden was de eigenaar van den molen met zijn zoon in den molen, toen door het loopen over een luik de zoon in een oliebak viel. Zijn vader wilde hem helpen, doch door de vergiftige dampen in dezen bak vonden beiden den dood.
Deze moleneigenaar was de schoonvader van Piet Molenaar en Gerbr. Swart, andere deelgenoot der firma P. Molenaar & Co.
Wat nu te doen? Een zoon om in de zaak op te volgen, was er niet; de familie was niet gefortuneerd; 't waren eenvoudige oppassende menschen. En wat zou er nu met dien molen moeten gebeuren? Zou de schoonzoon niet kunnen opvolgen? Ja... maar Piet was timmerman; hij was bij een baas aan de Zaan, die meer dan vijftig knechts hield, en die daar, aan de Zaansche molens, veel werk had: bouwen van windmolens, reparaties, veranderingen. En in zijn dienst had Molenaar, juist omdat hij dit werk moest doen, kennis van molens gekregen en ook gezien hoe ze de steenen hakten, waarmee gemalen werd; 't steenhouwen had hij zelfs ook geleerd.
Maar Molenaar had ook durf; er zat energie, ondernemingsgeest in hem; hij was een aanpakker. En ook was hij iemand, die 't leven niet te zwart inziet. Hij meende zeker, dat er nog wel goede menschen in de wereld zijn, die een fatsoenlijk, eerlijk man, die vooruit wil, niet in den steek zullen laten als 't er op aankomt. Hij meende er eenigen zoo te kennen. Hij zocht ze op, vertelde zijn toestand en hij bleek zich niet vergist te hebben. Zij waren bereid den ondernemenden man te helpen, die bovendien, met 't voortzetten van den molen, het gezin van zijn schoonmoeder op den been zou houden.
En nu nog herdenkt hij met dankbaarheid hetgeen eenige menschen voor hem gedaan hebben, wat hem gesterkt heeft in zijn opgeruimden, levenslustigen kijk op de wereld, die dus niet alleen met egoïstische, harde menschen bevolkt is!
Zoo kwam hij in den molen van zijn schoonvader, werd hij gerst- en rijstpeller, en ging hij zelf zijn molensteenen ophakken als deze onderhanden genomen moesten worden.
Maar het grootbedrijf en de stoom maakten ook hem den strijd om het bestaan moeielijk.
Totdat er iets onverwachts gebeurde, een kleinigheid maar, een toeval, dat over zijn