De Hollandsche Lelie. Jaargang 23(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Stervend Kindje. Klein knapeke ligt in zijn bedje, En Moedertje houdt er de wacht. Hij sluimert zoo zoetjes, klein ventje! Jong Moedertje ziet het en lacht. Zijn borstje gaat zacht op en neder, Hij slaat met zijn knuistjes in 't rond, En 't allerliefst zonnige lachje Ligt hem op zijn rosigen mond. Jong Moedertje buigt zich vol vreugde Naar 't blozende kindeke heen, En kust hem het mollige lijfje: Och! Moedertje is zelf nog zoo kleen! Dan doet hij zijn oogjes eens open, En pakt er zijn moekelief vast; Zij neemt hem in bei hare armen, Haar lichtste, haar heerlijkste last! - - - - - - - - - - - - - - Klein knapeke ligt in zijn bedje, En Moedertje houdt er de wacht. Ze heeft daar zoo lang reeds gezeten, Zoo'n langen en vrees'lijken nacht! Zijn borstje gaat zwaar op en neder, Zijn lijveke schudt hem van pijn; En Moedertje kan hem niet helpen. Haar stervend, lief kindeke klein. Ach! kon zij haar kindje maar redden! Bang slaat haar het bevende hart; Zij kijkt naar het schokkende lijfe Met stijgende, klimmende smart. Eéns slaat hij zijn oogjes nog open, Voor 't laatst, nog een enkele keer. Dan werpt zich schier stervens-wanhopig Jong Moesje over 't kindeke neer. R.C. KUIPERS. Vorige Volgende