De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Om de eere Gods.’
| |
[pagina 611]
| |
weest waart, na je schaatsenrijden.’ - - Het woord riep ineens het visioen in haar terug van het ijs, van Fredi ten Have's warmen handdruk, van zijn lieve, fluisterende verleidelijke woordjes, die hij met haar zoo handig verstolen wisselde, als anderen erbij waren, die daardoor de beteekenis ervan voor haar nog te grooter maakten, nog te teederder. - - Het kind, de Nurse, haar heele thuis, alles leek haar onwerkelijk toe op zulke oogenblikken. - O ja-wel, zij herinnerde zich nu, hoe ze was naar boven gegaan, nog in haar kort ijssport-costuum, en hoe 't kind bij haar aanraking gehuild had, geschrikt ineens, van haar koude gelaat bij den droomerig-gegeven begroetings-kus. - ‘Wat heeft ze - - Is ze ziek?’ - - had ze Nurse gevraagd, onwillig-wordend bij de voorstelling, hoe een plotselinge klein-kinderongesteldheid de avond-pret straks van den Kerstboom ging bederven misschien. Maar Nurse had haar goedmoedig uitgelachen. ‘Wel neen mevrouw - U voelt zoo frisch aan van buiten - - U hebt zulke koude handen; - ze weet niet wat er met haar gebeurt. Daarom schreit ze.’ - - En ze suste het kind met lieve moederwoordjes, terwijl de moeder-zelve er vervreemd, gedachtenloos, neven stond. - - ‘Ja, dat kan wel zijn. - Het is misschien niet goed ook voor haar, dat ik zoo'n buitenlucht meebreng’ - had ze gezegd, blij maar gauw naar haar eigen kamer te kunnen gaan om met haar gedachten aan Fredi alleen te zijn, terwijl ze toilet maakte. - - ‘Het is zoo'n gerustheid, dat Mary ons zoo'n goeie kindermeid heeft bezorgd bij de baby’ - zei ze, in antwoord op Govert-Jaaps vragen - - ‘zij is volkomen voor haar taak opgewassen. - Ik kan zoo veilig uitgaan.’ - - Mary, die het complimentje aan haar adres opving, straalde van tevredenheid om haar in den voornamen familiekring zoo stevig-veroverde plaats, door al deze en dergelijke kleine attenties, bewezen nu aan dezen dan aan genen. Haar eigen ouders zag ze bijna niet meer. De baboe-mama was afgedeinsd voor goed. Bepaald-boos over haar dochters ondankbaarheid. - - ‘Zij zoo grootsch geworden, die Marietje van mij’ - verzuchtte zij tot hare Indische vriendinnen. - Papa van Helden, kwam uit eigen beweging niet veel, tevreden dat hij zijn dochter zoo goed aan den man had gebracht; zich eenerzijds niet thuisvoelend, in zijn liberale vrijmetselaar-zwetserij, in haren orthodoxen kring, anderzijds zelf-voelend, hoe hij, door die theorieën daar te verkondigen, haar wortel-schieten in haar nieuwe omgeving maar hinderde. - Aan zijn bittertafel op de Witte, waar hij, van klokslag twee af, zat kaart te spelen en te drinken, pochte hij op zijn jonkheer-schoonzoon, wiens naam Eduma de Witt hij drie maal minstens in één half uur te pas bracht. Dat was zijn deel van de voor zijn geld gekochte voornaamheid; deel waarmede hij zich volkomen tevreden voelde. In Mary's salons besefte hij-zich-zelf over, en niet op zijn gemak. - - -‘Wat een toilet kind!’ - zei-óók mevrouw Holt, wat af-keurend, tot hare dochter, een beetje ontevreden om den wanklank, die dit luxe-vertoon bracht hier in dit van godsdienstige kerst-vreugde overglansd feest. - - Gerty lachte wat zenuwachtig. - ‘God mama, U weet toch dat we van het diner bij de Mullers direct hierheen zijn gereden. Kan ik het helpen, dat mevrouw Muller altijd zooveel toilet maakt? - U zou er van staan te kijken als U dáár aan huis kwam; - die pracht van salons, en die echt-Parijsche chic! Je moet toch méédoen.’ - - ‘Ik begeer niet bij dat soort menschen aan huis te komen’ - zei mevrouw Holt hoog. ‘Ik heb je al meer gezegd, dat je tegenwoordige kring mij veel te bohême is. - - Wat doe je daar toch in die soort uitgaan-côterieën, van geld-menschen zonder cachet. - - 't Is heelemaal niets voor ons.’ - - ‘Ik ben er door mama Reesema nu eenmaal ingekomen - dat weet U wel - En ze geven wat 'n pracht-feesten. Dáár amuseer je je ten minste nog eens. - - Terwijl hier’... Gerty geeuwde achter haar hand. - Haar moeder zuchtte lichtelijk. Het was jammer, maar het was nu eenmaal zoo, dat Gerty, in plaats van Nout-Reesema tot zich op te heffen, neerdaalde tot zijn bluf-côterie van jenever-geld-menschen. - En, met een soort aristocratischen weerzin, keek ze naar haren steeds dikker en logger wordenden schoonzoon, zooals hij daar schrijlings op een stoel zat, half te slapen, in afwachting dat het champagne-souper hem weer zou opwekken. - ‘Waarlijk, hij was ook àl te vulgair om er ooit bij hen in te geraken. - Hij paste nu eenmaal niets hier, bij hen allemaal, met hun deftige manieren van wat-gewilden-eenvoud van meer zien op stand, dan op pronkerij met fortuin. - Als ze maar wist wáár ze al dat geld van daan haalden tegenwoordig. Ze maakte zich wèl eens ongerust. - - Net iets voor Gerty's zorgeloosheid, om misschien de heele rekeningenboel maar onbetaald te laten, op hoop van zegen van de latere erfenis. En zij, mama Holt, had toch heusch geen plan er zoo gauw al uit te stappen. - - Dat zong je nu wel heel stichtelijk op Oudejaarsavond: - - | |
[pagina 612]
| |
Hoe zal 't mij dan, o dan eens zijn,
Als ik verlost van smart en pijn,
Ontwaak tot hooger waarde. - -
Maar met dat al, ze verlangde er nog niets naar te weten hoe het Hiernamaals zijn zou, te ontwaken tot “hooger waarde.” - Met haar tegenwoordigen toestand hier beneden was ze wat-best tevreden.’ - - Excellentie Eduma de Witt draafde van den eenen gast naar den anderen, bewonderde druk lachend en gesticuleerend de geschenken, toonde zich-zelf joviaal in zijn schik met den nieuwen pels, dien Sjoerd en Mary hem hadden aangeboden, zei ook aan de bedienden een paar genadige vriendelijke meesterwoorden, verheugde zich met dominee Strintman over het lintje dat de Koningin dezen had gegeven onlangs, bij zijn vijf en twintig jarig jubileum van predikant, in een woord gedroeg zich niet alleen allerbeminnelijkst, maar was ook wezenlijk dóór en dóór in zijn schik; - zooals altijd bij zulke feesten, wanneer zijn pret-natuur van graag lekker eten en drinken en zich verlustigen aan knappe vrouwen en meisjes zijn gang kon gaan zonder rem. - Zijn zuster vond het dan ook net 'n goeie gelegenheid om daarvan gebruik te maken voor haar achterlijken zoonGa naar voetnoot1). - ‘Weet je wat je mij nu eens als Kerstgeschenk moest beloven?’ - vleide ze lief, en nam hem wat ter zijde. - - ‘Wat moet je van mij hebben?’ - - Hij zag haar, prettig-opgewonden, vroolijk in hare oogen, al vooraf van plan toe te staan wat in zijn vermogen was. ‘Wat drommel, daarvoor was je dan toch ook 't Hoofd van de familie, om nu en dan wat voor hen allemaal te doen als dat in je macht stond. Dat versterkte óók nog je eigen positie.’ - ‘Het is voor Henkie. Als je hem nu die burgemeester-plaats wou geven. - - De jongen doet zóó zijn best - dat weet je toch.’ - Eduma de Witt kneep even zijn oogen dicht om het zich te herinneren. - ‘O ja, dat was wáár ook. Hij had ook zóó veel aan zijn hoofd. - Zijn neef Henkie werkte nu al een heelen tijd op 'n provincie-secretarie, waar ze er, tegen goede betaling, speciaal hun werk van maakten achterlijke jongelui tot het burgemeester-vak op te leiden. - In naam altijd natuurlijk; er moest dan vanzelf een secretaris neven hem benoemd worden, die het eigenlijke werk voor hem deed. - - ‘Och God ja, Anna had wèl gelijk, wat kwam het er nu op aan, of je op zoo'n nesterig plaatsje, daar achter in 't Noorden, 'n burgemeester stopte, die niet veel anders kon dan z'n naam onder de stukken zetten. - Als hij haar nu zóó'n plezier daarmee deed.’ - - Toen begon hij breed te lachen bij 't denkbeeld van wat daar eigenlijk achter zat. Die Henk, die teere, verwijfde, achterlijke jongen, die zoo-in-verliefd was op die, 't éérst in de fransche Kerk, bij een huwelijk, waar ze bruidsmeisje was, door hem opgemerkte kleine knappe generaals-kleindochter, dat hij maar dadelijk met haar wou en zou trouwen. En de oude generaal, bij wien 't ouderlooze meisje in huis woonde, door wien ten minste zóóveel positie verlangd werd, dat de jongen toch iets was in de wereld, als het engagement publiek werd. ‘Nou - dat arme kind, die Miesje, - heet ze zoo niet - weet óók niet wat haar boven 't hoofd hangt, als ze daar op die negerij zit, op dat dorp. - - Jullie moesten je eigenlijk schamen, zoo'n schepseltje er zoo in te laten loopen. Is ze niet pas achttien?’ - - ‘Henkie en zij zijn dol op elkaar’ - zei mevrouw Holt effen. Zij was er vóór dat Henkie, die streken, die 't licht niet konden zien, uitvoerde, nu maar gauw trouwde. ‘Natuurlijk, dat wil ik waarachtig wel gelooven. - Ze is nog te jong om te weten wat ze begint. - De eerste man de beste, dien ze tegen komt - -’ - - Excellentie werd er haast geroerd van. Hij had geen wreede natuur, en de opoffering van 'n mooi, lief, jong, meisje, dat niet wist wat ze deed in haar achttienjarige onnoozelheid, deed hem wat werkelijke pijn. ‘Maar enfin, 't was zijn zaak niet. - Als zoo'n kind op den kop af in haar ongeluk liep kon hij het toch niet helpen, wat?’ - - Zijn zuster Anna drong nog eens - - ‘Dus, je doet het? - - Je ziet nu toch zelf, dat Henkie, onder een behoorlijke leiding, heel goed kàn werken. - - Met 'n verstandige secretaris...’ - - Excellenties oogen dwaalden af naar zijn neef, die, bleek, onbeduidend, bolwangig, met onnoozele glimlachjes, ridderdiensten bewees aan Mary, voor wie hij een bepaalde voorliefde had opgevat, omdat zij hem nooit uitlachte of hatelijkheden zei, altijd taktvol onder hare beschermende vleugels nam, in een aangeboren instinct van: ‘Je kunt nooit weten waar het nog goed voor is, als je je voorname familie in den zak kruipt’. - - Hij hielp haar thee- en gebakjes-rond-dienen - liet haar, nu ze was gaan zitten, vertrouwelijk zien het laatste portret van zijn Miesje, dat die hem heimelijk als Kerstmisgeschenk had gestuurd, in een eigen-gewerkte zak-portefeuille. - - Toen Gerty, voor wie hij bang was, hem naderde, sloeg hij 't angstig-verlegen dicht. - Maar zij had nog gezien - plaagde hem wreed: | |
[pagina 613]
| |
‘Wat heb je dáár voor moois Henkie! - Laat 's gauw kijken. - Eigen-handwerk waarachtig.’ - Ze wou het hem afnemen, en hij, giftig, sloeg naar haar, kreeg tegelijk haast de tranen in de oogen van spijt. - - Zoodat Oom Eduma er daardoor als van zelf toe kwam tusschen beiden te treden, met een afleidendverrassend: ‘Zeg 's Henkie - - Je moet morgen eens bij me komen praten. - Ik heb je wat bijzonders te vertellen - - goed nieuws’. - Henkie begreep niet eens, kleurde alleen tot achter zijn ooren. - De heele sollicitatie was immers van zijn moeder uitgegaan, niet van hem. Hij had 'n vagen angst zelfs voor 'n onderhoud-alleen met zijn knappen beroemden oom. - Maar mevrouw Holt viel haar broer om den hals, ten aanschouwe van iedereen, zoodat dominée Strintman later rondvertelde, hoe aandoenlijk dat toch was zóó'n intieme verhouding van echt christelijke broeder- en zuster-liefde tusschen den Premier en zijn weduwe-zuster, mevrouw Holt. ‘Wél een voorbeeld in den lande.’ - - Toen de van der Hoophs, die voor de eigenlijke Kerstviering hadden bedankt, voor het souper kwamen omdat ze het wat héél stijf hadden gevonden zoo ineens heelemaal weg te blijven, waren ze voltallig. - - Lizzy, voor deze gelegenheid verpleegster af, in een heel-laag-gedecolleteerde japon van mauve zijde, die zij beweerde alleen te dragen omdat haar vader haar niet graag zag in haar katoenen-pakje, deed brutaal-uitdagend tegen Sjoerd, kon toch, ondanks haar teleurstelling, niet nalaten haar gewone kunstjes tegen elken man, van dicht tegen zijn knieën aandringen, en over zijn stoel te leunen, en hem telkens aan te raken. - Tegen Govert-Jaap had ze het ook eens geprobeerd, maar die had haar 'n beetje ruw afgeschud. - Sjoerd, onder de mistletoe, had er pret in haar nog doller te maken door haar te zoenen. Zij gichelde van genot, liep aldoor opnieuw er onder, op hoop dat de anderen, oom Eduma, of Grovert-Jaap, of dominée Strintman, zoo'n goed voorbeeld volgden. - - Maar alleen Sjoerd, om haar op te zwiepen, deed aan de aardigheid, pakte haar nog een tweede maal ten slotte. - - Zijn vrouw lachte erom, van leèlijke Lizzy van der Hooph niet jaloersch. - Govert-Jaap kuste zijn eigen vrouw - En zij, terwijl ze het zich liet welgevallen met een lach van schijnbare levensvreugde, dacht aan Fredi ten Have, en hoe heerlijk die kon zoenen, en hoe prettig zijig diens blonde snor aanvoelde. - Ze werd er een moment zoo wit van, dat mama angstig vroeg of haar iets scheelde. - ‘Haar! O neen. Ze was wat zenuwachtig - dat was al.’ - - ‘Geen wonder ook’ - zei hare moeder goedig - ‘Als je denkt aan alles wat er sinds verleden jaar gebeurd is; - klein-Ellen gekomen - en al die angst en onzekerheid om haar nu achter den rug. - - Ach Geerte - God heeft je wèl gezegend.’ - - ‘Nietwaar!’ - beaamde zij mat. - - Dominee Strintman hield weer een ellenlang tafelgebed, waarin hij God dankte voor spijs en drank, en voor zijn overvloedige aardsche zegeningen; - die hij-zelf zich dan ook wat goed liet smaken daarna - terwijl hij, tusschen de gastvrouw en mevrouw Holt in gezeten, zich door de eerste, in dankbaarheid om zijn een predikant-zijn, liet verzorgen en vertroetelen, terwijl de laatste met hem in een eenigzins pijnlijke discussie geraakte over Christian Science, waaraan zij, zooals aan elk aristocratisch modeding, ijverig meedeed, en waarover zij zich daardoor onvoorzichtig uitliet tegen den er in zijn verminderd kerkbezoek gevoelig door geraakten dominee. - - - ‘Christian Science’ - riep hij - van ingehouden boosheid zijn stukje filet van tong vinnig onder zijn vork plat-drukkend - ‘het is een afdwaling van ons heerlijk ongerept evangelie, een zondig menschenuitvindsel, een verlokking van satan, in den vorm van een engel des lichts.’ - - - ‘Máár dominee.’ - - Mevrouw Holt keek om naar hulptroepen, in den vorm van mevrouw van der Hooph of Lizzy, die er immers óók aan meededen in stilte. - - Mevrouw van der Hooph echter vond het hier, in deze omgeving, geraden liever te zwijgen, uit vrees van onaangenaamheden erom thuis met haar man, die niet hield van alles wat afweek van het geijkte deftige godsdienstige leven der Koninginnen. Lizzy intusschen, vinnig van nature, viel uit: ‘Met dat al zijn er toch maar wonderbare genezingen door Christian Science, waarvan alleen het geloof de eer toekomt’ ‘Dat kunnen wij ook wel - - met gebedsverhooring genezen.’ - In zijn jaloezie sprak dominee Strintman erover, als gold het den eenen kwakzalver tegenover den anderen. - - Eduma de Witt, tegen hem over, tusschen mevrouw van der Hooph en Mary, zijn schoondochter, viel hem echter bij - - ‘Dat zeg ik ook dominee,’ beäamde hij vroom. - ‘De Heer heeft immers beloofd op zoovele plaatsen in den Bijbel, dat hij verhoeren zal elkeen die tot hem roept in den dag der benauwdheid. - Indien wij dus niet verkrijgen wat wij bidden, dan is dat omdat ons geloof niet groot genoeg is.’ - - Arme mevrouw Eduma de Witt, die dat | |
[pagina 614]
| |
toch wèl mooi van haar man gezegd vond, dacht weer dadelijk aan haren zenuwlijderzoon. - ‘Dus zou het dan toch heusch dáárom zijn dat God haar jongen niet beter maakte; - door háár schuld, omdat háár gebrek aan geloof hem niet vermocht te redden?’ - - - En zij nam zich voor nog meer wereldvreemd te worden, nog inniger haar gebedsleven te vereenigen met haar dagelijksch sleur-bestaan, - dat haar altijd zoo tegen wil en dank aftrok van haren God. - - ‘Spiritualisme en Spiritisme en Christianscience en Theosophie - en al die nieuwe gevaarlijke afwijkingen zijn niets anders dan een de verzenen tegen de prikkelen slaan van het steeds beter-willende weten menschenkind, dat er zich maar niet eenvoudig bij kan neerleggen, hoe wij in zonde zijn ontvangen en geboren, en alleen Christus bloed ons verlost, door Zijn zoendood aan het kruis.’ - Het was Govert-Jaap, die ineens zoo beslist leeraarde, hoekig, calvinistisch droog, alsof hij dacht daarmee, door zulk hardnekkig theoretisch verkondigen de oude onvervalschte leer, goed te kunnen maken zijn afdwalen ervan in de praktijk, zijn schipperen met zijn minister-positie om à tout prix aan te kunnen blijven. - Geerte, die zich door neef van der Hooph charmantige trekjes liet opdisschen uit het charmantige kinderleven van de charmantige Koningin, terwijl zij ondertusschen al maar door dacht aan Fredi, en aan van middag toen hij zoo écht-lief met haar had gedaan, zoo als hij het soms wezen kon, juist wanneer er vreemden bij waren - hoorde er ineens van op, van die stroeve woorden. ‘Net weer iets voor Govert-Jaap om nu hier, op dit oogenblik, zoo'n stijf preekje ten beste te geven! Hé wat was hij toch altijd saai!’ - En, om af te leiden, zei ze luchtig: ‘Wat 'n zwaarwichtig discours. - Wie klinkt er liever eens op onze kleine Ellen thuis! - - Wat zegt U papa?’ - Nout-Reesema, lodderig al van z'n vele wijn drinken, werd er ineens van bij zijn positieve, van 't geklink van de champagne-glazen, en van de oogknipjes die Mary kreeg, ofschoon ze volhield dat er niets van aan was. Nout zat naast haar, en ging zoo ver mogelijk in zijn toespelingen. - Zij, Mary, vond hem degoutant, maar duldde hem, zooals zij alles wat voornaam was duldde, en naar de oogen zag. - - Excellentie, óók, - los geworden van 't uitstekende souper - oesters met champagne was iets voor hem om in te smullen - vroeg, vertrouwelijk oom-achtig, aan Gerty, of zij er nu nog nooit eens over dacht? - - Maar ze trok haar bloote schouders minachtend op. - - ‘O neen, dank u. - Geen kinderen als 't u blieft. - Dat is niets voor Nout en mij.’ - Dominee Strintman schrikte ervan. ‘Wie zegt dat nu zóó cru!’ - Hij vond het maar het meest geraden te doen als of hij 't niet hoorde, heel ijverig voort te eten. - - 't Gaf even een pijnlijke stilte toch, die Emma gelukkig aanvulde, door haar naief kinderlijken uitroep: ‘Als je maar eerst zoo'n dot hadt als Geerte's kindje. - Jullie hebt makkelijk je groot houden; - zoo'n schatje, zoo'n engel.’ - Ze lachten er allemaal om. Nout dronk haar toe, dat hij haar nog eens zou mogen ontmoetten als moeder van een twaalftal minstens. Lizzy keek preutsch, deed alsof ze dat nu eigenlijk een soort schuine aardigheid vond, kwam ondertusschen voortdurend met hare handen in aanraking met die van Sjoerd, omdat ze hem dan een menu afnam, dan weer er iets op aanwees, dan weer 'n bloem van de tafel in zijn knoopsgat wilde steken. - - - - - En ondertusschen straalde de groote groene boom al flauwer en flauwer. - De lichtjes brandden uit. - - De bijbel, waaruit het Kerst-evangelie was voorgelezen, lag weer gesloten op zijn gewone plaats. De bedienden waren, van huisgenooten-gelijken, die ze in dat korte oogenblik van godsdienstviering even geweest waren, reeds lang weer afgedaald tot hun ondergeschikten-rol. Het: Eere zij God in den Hooge had uitgeklonken. - - Alleen de champagne-geur en de spijzen-lucht hing nog in de van luidruchtige stemmen en lachende gesprekken drukke eetzaal. - En Govert-Jaap moest ineens weer terugdenken aan zijn verlaten thuis, ginds, waar, boven in den witten, blanken vrede van kinderkamer, zijn klein-Ellen sliep, zonder nog te weten van levensstrijd en levens-ernst; sliep, beschenen door het zacht-bekapte lamplicht, bewaakt door het handwerkende blonde zachte meisje, dat een godsdienstig liedje neuriede, terwijl om haar heen de bloemenomrankte tekstkaarten aan de wanden beloofden den eeuwigen vrede, die geeft de gemeenschap met God - - Waar was de ware Kerstmis-stemming -, waar het: Vrede op aarde, - hier bij deze zoo lang-voorbereide, met zooveel godsdienst-vertoon-ingeleide uiterlijke Kerstboom-viering - of daar, zonder eenige toespeling erop van feestdrukte, alléén in de omstandigheden-zelven van den vrede, die niet van de aarde is? - - - Hij zuchtte, - - zuchtte ondanks zijn geluksstemming van dien middag. Maar, toen tante Holt hem lachend vroeg wat hij had, verzekerde hij haar heel oprecht: | |
[pagina 615]
| |
‘Niets-niets - - Wat zou hij hebben - - Hij was wèl bevoorrecht immers.’ - - (Wordt vervolgd). |
|