III. Spiritualisme?
Onlangs hebben verschillende Hollandsche dagbladen melding gemaakt van een Prijsvraag, uitgeschreven te Utrecht, voor de beste fotografische opname van een, zich op een spiritisten-séance vertoonenden geest.
Sedert is van den uitslag niets gehoord. Echter ‘die gelooven, haasten niet’ en wil ik op den uitslag van die prijsvraag niet vooruitloopen. Echter heeft ze mij aanleiding gegeven in deze ideé eens flink het mes te zetten.
Na langdurig, nauwkeurig onderzoek, van openbaringen en verschijnselen, zooals die beschreven worden o.a. in de werken van Mevrouw Elise van Calkar, en bedoeld worden als op fotografische-platen zich te kunnen ontwikkelen, ben ik gekomen tot het volgende resumé:
Evenals het licht uitstraling geeft waarlangs de aard en de duur van den uitstraler (bol) is te benaderen, geeft ook de menschenziel uitstraling. De uitstralende gloed van ziel, gestalte, gelaat en taal, kan op den duur eene omgeving zoodanig drenken, zich daarin (bijv. in een huis) zoodanig vastzetten, evenals de warmte van de zon, dat latere bewoners wier ziel harmonisch is, de huizen, door gelukkigen bewoond geweest vroolijker zullen betreden dan die van ongelukig- en eenzaam behuisd geweest zijnden. De nieuw daar inkomenden kunnen zóódanig geestelijk worden aangetast, dat zij zich langs die uitstraling het beeld fixeeren van den laatsten bewoner of daar gestorvene of zelfmoordenaar. Hoe heviger emotie daar is afgespeeld, hoe intenser de vastzetting daar; dus hoe gloedvoller de uitstraling, hoe vatbaarder de geestelijke waarneming.
Maar nimmer neemt die verschijning een stoffelijken vorm aan; dus ook nimmer is het beeld langs fotografischen weg waar te nemen, evenmin als de beelden, die wij vóóraf helderzien.
Iets anders is dat, gelijk het ééne beeld van gips is en het andere van marmer, en gelijk niet één boomsoort innerlijk gelijk is, ook de menschen verschillend van maaksel en zielsaard zijn, welke zich afspiegelt in 't oog. Ziel en oog geven uitstraling naar gelang van gloedkracht. Zoo nu in het oog is waar te nemen dé karakter eigenschappen, zoo is aan de gloeduitstraling, haar teint (kleur) langs het schijnsel den tijd van uitgaan van het levenslicht te benaderen; evenzoo als het verduisteren van de wegstervende kaarsvlam.
Goed te verstaan: dat het dus niet mogelijk is te bepalen hoe lang iemands levensduur zal zijn, maar alleen de licht tempering, dus eene bepaling van het uitgaan van het levenslicht, wanneer dat dus binnenkort, bijvoorbeeld binnen enkele jaren zal plaats hebben, binnen het ongeveer eerste vijfjarige tijdperk. Wiens levenslicht binnen dat tijdperk uitdooft, draagt onmiskenbare teekenen van kleur-verflauwing. Op langeren duur-tijd is er geen waarneming. Doch dit ligt voor de hand, daar er dan (dus) nog geen verflauwing is.
En zouden heeren fotografen verstandiger doen, zich in deze (positieve) richting te bewegen, dan een negatief na te jagen van iets wat niet stoffelijk bestaat.
3 Febr. '10.
H. VAN HOLK.