De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Om de eere Gods.’
| |
[pagina 598]
| |
die principes met de daad ging maar niet zoo van een leien dakje. - Je hadt zooveel daar je mee moest rekening houden - dáárin had Eduma de Witt gelijk. Je kon geen ijzer met handen breken; je moest roeien met de riemen die je hadt, blij zijn als je ten minste een béétje kon hervormen, verbeteren, hier en daar er 'n steunpilaar voor de goede zaak in wist te zetten midden onder de vele ongeloovige ambtenaren. - En dan, 't wás waar, mét de tegenwoordige rechtsche richting van het christelijk Kabinet kwam er immers ook al een heel andere geest in die vroeger zoo beslist-anti-clericale kringen. Er werd veel meer naar de kerk gegaan; jongelui, die er wilden komen, begrepen dat een tintje Haagsche orthodoxie hun geen kwaad deed in hun aanstaande ambtenaarscarrière. - De christelijke kwakzalverij bloeide in geloovige kwakzalvers, en met gebeds-verhooring-genezende christian-science menschen waarheen heel den Haag, dat méédoet, heenstroomde. - - Er was een tijd geweest waarin Govert-Jaap zulk soort succes zou hebben gewalgd als van een onzuiver, een wereldsch soort godsvrucht. Nu, van lieverlede, was hij tot de schipperende beschouwing zijner collega's gekomen, dat je het maar niet al te nauwkeurig moest nagaan wáárom de menschen vroom doen, en wáárom ze van daag dweepen met wat ze gisteren bekrompen vonden. Als je het naadje van de kous zoekt, komt er zoo dikwijls niet veel moois te voorschijn. Veel beter immers zich eenvoudig-weg verheugen over het goede resultaat, over de meer en meer veldwinnende neiging van zichzelf in een christelijk kleed hullen, althans voor 't uiterlijke, - nu er een christelijke regeering was en ook de Koningin zoo beslist orthodox zich toonde. - Het was nu een tijd, waarin het niet alleen ‘burgerlijk’ en niet-gedistingueerd werd geacht om niet althans 'n beetje vroom te zijn, maar óók dom, onhandig, uit een oogpunt van gewoon eigenbelang absoluut-tegen-je-eigen-in. - En de liberale pers-zelf werd er gematigder steeds door, sprak met steeds méér lof van de onmiskenbare talenten en gaven van den grooten leider, van God gegeven, en juichte het ‘bij alle meeningverschil’ toch van harte toe, dat de Koningin haar vertrouwen schonk aan zulke imminente staatslui als den Premier Eduma de Witt en den minister van justitie Baron Stinia. - - Een verstrenging van de Zondagsrust hadden ze dóórgezet om den volke te toonen, dat ze toch heusch wel wat deden óók van alles wat ze beloofden. En Govert-Jaap had een wetje voor den arbeiders-stand doen aannemen, waardoor de werklui meer beveiligd waren tegen patroons-willekeur. Er was ook een enquete-commissie ingesteld om onderzoek te doen naar de vraag hoe de zedelijkheidsquestie het beste te regelen. De heeren vergaderden voortdurend buiten- en binnenslands, en hadden, wanneer ze als regeeringsgedelegeerden naar de conferenties in Londen of Parijs of Bern of waar ook vertrokken, op regeerings-kosten een dollen pret met dineetjes en gezellige ontvangsten van de stedelijke autoriteiten enz., en ondertusschen werden er net zooveel ‘blanke slavinnen’ verkwanseld als altijd, en in eigen kring tierde de Haagsche high-life-winkel van dames- en kinder-goed, waar alleen dames dientengevolge kwamen koopen, gedistingueerder en geheimziniger dan ooit. - - Maar enfin, de enquete-commissie wás er dan toch. En het Vaandel gaf nu en dan een verslagje van der heeren gewichtige bemoeiingen, en de ‘Haagsche Vrouwen-vereeniging tot redding van het gevallen proletariër-kind,’ een bijuitstek aristocratisch en aanzienlijk damescomité tot wering van de onzedelijkheid, had, daar mevrouw Horstenboer met een zeer groote som tot de beschermvrouwen ervan behoorde, haren man, den oud-minister van Justitie, tot rechtskundig adviseur gekozen. - Op de Besogne-kamer en de Witte zeiden ze, elkaar van pret gniffelend aanstootend, dat de dames ook moeielijk iemand hadden kunnen kïezen, die er beter van op de hoogte was, van alle finesses van de zaak, dan den oud-geworden Don-Juan. - Maar in de liberale courant van VerhaeghenGa naar voetnoot*) werd het feit vermeld met een serieus bijschriftje over den zoo bekwamen leider, waaraan de zaak was in handen gegeven, aan een zoo kundig jurist als Mr. Horstenboer. - Zijn vrouw ging er haar ouden schoolkameraad den volgenden dag eens extra hartelijk voor de hand drukken. Haar rijtuig stond wel een uur voor zijn deur. - En het Vaandel verheugde zich zalvend over de nobele menschenliefde van de Haagsche dames-wereld, ‘die zich zoo waardig uitte in haar met hare reine onbesmette vingeren durven wroeten in het vuil der zwarte zonde, waarin onze volkskinderen verstikken.’ - Geerte ook hadden ze in het comité willen benoemen; ze had eerst bedankt, maar Govert Jaap vond beter dat ze aannam. Hij was er op gesteld, dat zij, als zijn vrouw, ook eens iets op sérieus gebied presteerde. - - En ze gaf toe. - Ze was tweede secretaresse, stond met hare namen voluit onder al de tallooze verslagen en circulaires, waarin de dames hare kracht zochten. - - Als ze die aanzag terwijl ze alleen was, steeg haar toch een schaamteblos naar de wangen - stopte ze ze maar gauw weg, ergens in een schrijftafella'tje. - - | |
[pagina 599]
| |
Want Govert-Jaap was óók in zijn huwelijksleven zoo gelukkig nu. Geerte toonde zich zoo volgzaam thans in al deze dingen, waarin ze vroeger weerstreefde. Dat ze veel uit was nam hij haar niet meer kwalijk zooals in het begin. Zijn eigen passie-leven was verflauwd; zijn drukke bezigheden van vergaderingen hier en daar, en in deze commissie zitten en die, namen zijn tijd zoo zeer in beslag, dat hij 't natuurlijk vond, indien zij ook haren eigen weg ging. - En het kind, het kind, dat hij altijd had beschouwd als de bezegeling van zijn huwelijksgeluk, groeide zoo voorspoedig, werd zulk een aanvallig mooi wezentje, dat den Vadernaam zoo aanhankelijk uitsprak, dat zoo liefkoozend hem begroette bij zijn thuiskomen. Gods zegen rustte blijkbaar op hem en zijn huis en zijn werk. - - Een zelfvoldane blijdschap, omdat het leven hem gaf wat hij ervan had geëischt, als vroom-eerzuchtige jongen reeds, verstikte, zonder dat hij hetzelf merkte, zijn oorspronkelijke, eerlijke, onomkoopbare goede-trouw van Christen zonder bij-oogmerken. - Het was in het Kerst-reces. - - Dien avond was bij de Eduma's de Witt de familiereunie, het groote Kerstboom-feest, waar, onder het Vrede-op-aarde-voorlezen, dat mevrouw Eduma de Witt altijd het stichtelijkste moment vond van alles, de heele familiekring zich vereenigde om het Hoofd, wiens voornaamheid een beetje afstraalde in meerdere of mindere mate, al naar gelang van eigen rang of positie, op hen allemaal, op Sjoerd en Mary, op Geerte en Govert-Jaap, op mevrouw Holt, op Gerty en Reesema, tot zelfs op den Hofman van der Hooph, die toch maar enkel in een apart hof-kringetje gróót was, terwijl Eduma de Witt in 't heele land véél beteekende, als vertegenwoordigend het politiek-christelijk beleid in zijn Premierqualiteit. - En Govert-Jaap haastte zich. Hij wist dat Geerte er al zou zijn; hij was nog even aangeloopen opnieuw thuis, na zijn bezoek bij zijn aan influenza een beetje zieken collega van Waterstaat, om zich met eigen oogen te overtuigen dat kleine Ellen goed-verzorgd was, en gezond. - Ze was nog te klein om mee te gaan, had Geerte onwillig geoordeeld, toen de grootmoeder daarvan sprak, goed-toe-gestopt in een rijtuig. En het argument, dat zij kou zou vatten diens ondanks, had den vader dadelijk zich doen scharen aan Geerte's zijde. - - Maar 't kind lag met haar rose-onschuldgezichtje zoo gerust te slapen in haar witblank kamertje, met de wit-gekleede ‘nurse’ wakend aan haar wiegje - alsof Gods-engelen zelf haar beschermden, dacht Govert-Jaap, in een vroom-kinderlijke Kerst-stemming. De nurse, die Engelsch-vroom was, gerecommandeerd door Mary's Engelsche vriendin, neuriede een Engelsch godsdienstig versje, toen Govert-Jaap binnenkwam. Zij had een beetje coquet, wèl-zacht-lief gezichtje, met groote blauwe oogen en licht-blond haar. - Zooals ze daar zat, met een naaiwerk in haar vingers, naast de zacht-bekapte lamp, dacht Govert-Jaap onwillekeurig even, hoe veel natuurlijker 't zou zijn geweest, indien de moeder hier op die plaats had gewaakt neven haar eigen kind, inplaats van een gehuurde vreemde. - - ‘Mevrouw nog hier geweest?’ - vroeg hij, zich vermeiend aan het van 't ingespannen slapen rose gezichtje van de baby. ‘Jawel - meneer - mevrouw is even thuis gekomen, om zich te verkleeden - mevrouw was, geloof ik, uit schaatsenrijden geweest. - - U weet dat mevrouw nu naar meneer en mevrouw Eduma de Witt is?’ - - Hij knikte, verstrooid. - Geerte at thuis bij hare ouders. Dat was de afspraak. 't Eigenlijke hoofdmaal, het familie-souper, was immers eerst van avond. - Zelf ging hij naar de ongezellige leege eetkamer, om in der haast iets te gebruiken. - - Bij 't weggaan keek hij nog even om naar wat hij achterliet, de stille, rustige, witte kamer, met de nursery-platen en Engelsche teksten; de blanke wieg, waarin zijn kind zoo vredig sliep, het blonde blauw-oogige meisje, dat met haar naaiwerk en haar zacht neurieën als een voorstelling gaf van wat moeder-weelde kàn zijn. - - En het leek hem, alsof hij de ware Kerststemming eigenlijk hier zou hebben gevonden.
- - - - De Boom stond, stralend van witte kaarsjes, en van zilveren lovertjes, en van veel sneeuw. - Emma, in haar lichte blouse en donkere rok heel huiselijk-eenvoudig, toch gracieus-jong, liep bedrijvig heen en weer, om ieder zijn of haar eigen tafeltje met cadeaux aan te wijzen. - ‘Net als bij den Duitschen Keizer’ - herhaalde zij tot in het oneindige, met een zekere satisfactie, dat zij haar wil in dezen had doorgezet. - Want tot hiertoe waren de cadeaux alleen met St. Nicolaas gegeven, had de Kerstboom slechts gediend als godsdienstig-feestelijk middelpunt! Mevrouw Eduma de Witt hield veel meer van dat oud-hollandsche 5 Decemberfeest dan van 't wereldsche van Kerstmisgeschenken, die haar in strijd schenen met de ernstige beteekenis van den christelijken feestdag. ‘Het trekt je gedachten af van de Geboorte die wij vieren, van den heiligen ernst van Christus komst op aarde’ - had zij geprotesteerd - ‘wanneer er al die dagen vooraf | |
[pagina 600]
| |
enkel wordt gezonnen op cadeautjes, en op wat jullie hopen te krijgen.’ - - - Maar Emma, gerugsteund door Mary en Geerte, had haar zin gekregen ditmaal. ‘Wat is er nu aan een Kerstboom zonder cadeaux! - - Goed voor weldadigheidsfeesten, voor kinderen die nooit wat te zien krijgen, en dus al blij zijn met de stralende lichtjes. - Je kunt er toch niet den heelen avond naar zitten kijken zonder meer.’ - ‘En 't zingen, en 't Bijbel-lezen dan - - zooals andere jaren,’ - - vroeg mevrouw Eduma de Witt. - - Maar zij werd overstemd. - Emma zei onomwonden: ‘Andere jaren is 't ook altijd saai-geweest, niets geen animo.’ - Mary vergoelijkte dien uitval, met een takt-vol: ‘Maar we zingen en bijbel-lezen immers óók - - Dominee Strintman is er toch óók weer bij, om het met gebed te openen.’ - - En de Excellentie, altijd joviaal en opgewekt, en houdend van vroolijke gezichten, viel zijn dochtertje bij: - - ‘Wel ja, Em, hoe méér pret, hoe beter, kind’ - zei hij goedhartig. - - ‘Mama zal wel toegeven hoor.’ - - Een dergelijke wenk van haar man was voor mevrouw Eduma de Witt zooveel als een gebod. - Den volgenden dag trok zij er gewillig op uit met Emma, om de eerste inkoopen te beginnen.
‘Kind - - je hebt er eer van’ - - prees haar vader, terwijl Emma vol opgewondenheid aan zijn arm hing. ‘Zoo feestelijk heeft het er nog nooit uitgezien.’ - Over elk van de geschenken-tafeltjes lag een wit-damast-servet, omlijst met een rand van hulst. - - De juweelen-doosjes, open-gezet om hun geschitter te laten flonkeren, het kostbare bont, de rose-gestikte kinder-keertjes voor klein-Ellen, de kleurige vruchten, en groen-, en rose-, en chocolade-getinte bonbons, keken daartusschen uit in een verleidelijken overvloed van aanlokkelijke weelde. - - Mevrouw Eduma de Witt had gezorgd, met trouwe huismoederlijkheid, dat het bediendenpersoneel ook hun deel ontving, samen aan een grootere afzonderlijk-gedekte feesttafel, waaromheen ze wat houterig-verlegen bijeenstonden geschaard, zonder te durven aanraken nog, wetend dat eerst het godsdienstige deel van 't feest nog moest afloopen. - ‘Laat ons bidden’ - zalfde dominee Strintman, afwachtend, in geijkte preek-houding al, totdat ze zich allen gewend hadden aan den plotselingen overgang, van uit het licht van den salon overgaan naar de alleen met de kerstboomkaarsen stralende huiskamer. - Hij bad lang -, om God te danken voor de gave van Zijn eenigen Zoon, - voor Diens wonderbare komst op aarde; - een heel uitgebreid, heel-mooi kanselgebed, waarbij Emma en Geerte en Mary en Gerty en de bedienden inwendig smachtten naar het einde, naar de pret die zou beginnen dan eerst. - Nout Reesema overlegde erbij, hoe goed het was dat hij moest staan. Als hij er bij had gezeten al dien tijd, dan was hij nog in slaap gevallen; hij had van middag stevig gedineerd, ongeacht het souper straks. - Mevrouw Holt daarentegen vond dat lange staan juist een héél ding. Taktloos bepaald van dominée Strintman, niet te bedenken dat hij met menschen van leeftijd te doen had. - Al zag ze er nog zoo jong uit, ze vòelde toch dat ze een dagje ouder werd. - - Dominée Strintman-zelf dacht aan niets anders dan aan zijn vast voornemen het zoo mooi mogelijk te doen. Het gebeurt je toch niet elken dag, dat je bij den Premier op zoo'n intiem huiselijk feest godsdienstig voorganger bent. Dat moet je weten te apprecieeren. - Toen hij eindelijk Amen zei moesten ze het Kerst-evangelie nog aanhooren óók. - ‘Alsof je dat nu eigenlijk niet allemaal toch al lang kende’ - verzuchtte de naar haar cadeautjes smachtende Emma, in de geheimenis van haar achttienjarig hartje, en vond zichzelve heel zondig tegelijk om zulke gedachten. Want ze was eerlijk-vroom in deze hare aannemings-stemming van komend voorjaar. - Mary zat achter de piano, en begeleidde toen ze in koor zongen tot slot:.... - ‘Eere zij God in den Hooge’ - - - - Mevrouw Eduma de Witt had allang geen droge oogen meer. - - Háár geluk zou volmaakt zijn geweest, indien ze niet tegelijk aldoor had moeten denken aan haren afwezigen, haren jongen in het christelijk-zenuwlijders-gesticht, dien ze zoo graag had willen laten overkomen voor dezen avond. - Maar haar man, zich altijd in stilte schamend om dien achterlijke van geest, had 't niet goedgekeurd. ‘Beter hem niet op te winden door zoo'n plotselinge onderbreking van zijn behandeling.’ - Zoo was alle aardsche blijdschap onvolmaakt; ook deze. - Straks in den hemel zou het nog een heel ander Kerstfeest zijn; dan zou haar hier-op-aarde-zoo-wreed-misdeelde ook meejubelen, zou God hem een nieuwen geest schenken, zou zij-zelve weten wáárom haar dit kruis - dat haar soms zoo moeilijk te dragen viel - was opgelegd. - - - - Nu eindelijk was 't oogenblik van cadeautjes-bekijken aangebroken. - - Emma had allang ontdekt, onder 't gluren van haar oogleden uit, hoe dat snoesje van een gouden-arm- | |
[pagina 601]
| |
band-horloge, dat ze bij Van Kempen had gezien, er heusch lag. - - ‘Dat 's van U, engel, schat, lievert,’ - werd de Excellentie, bij wien zij de vroegere favorite-plaats van Geerte innam, met onstuimige kussen gedankt. - En hij straalde van de weerompret. - ‘Ja, hij had dat van zus Mary gehoord, dat ze dáárop haar zinnen had gezet.’ - - - - Mary werd ervoor gedankt óók nog. Die was net 'n goeie om zoo wat aan in te stoken. Mama zou 't natuurlijk weer veel te ijdel hebben gevonden. - - Maar mama's cadeaux waren toch óók wèl-lief-bedacht. Dat nieuwe afternoon-tea-servies uit de K: Bazar van de Boer, en al die mooi-ingebonden-boeken voor haar boekenkastje, van Younge en van Wetherell, en 't Gedenkboek van Beets. - - In haar druk alles bewonderen zag ze niet eens de groote bloem-omrankte tekst-kaart, die mama er neven had gelegd: ‘Wat baat het U zoo Gij de geheele wereld overwint, en lijdt schade aan Uwe ziel.’ - - Zwijgend schoof de moeder haar die onder de lachend-blije kinder-oogen. Haar jongste meisje ging nu immers óók die wereld in; - die wereld van zonde, waarvoor mevrouw Eduma de Witt te meer bang was, naarmate zij gedoemd werd er te inniger in mee te leven. - - Geerte stond een beetje teleurgesteld neven háár deel. - Wat ze van Govert-Jaap kreeg, wist ze al, had ze zelve hem vooruit gevraagd, omdat ze dat het gemakkelijkst vond; die juweelen broche, die ze van zijn tante had geërfd, had ze bij van Kempen opnieuw laten zetten naar een meer modern dessein, en ze had meteen nog een dot van een klein juweelen vlindertje óók besteld toen. - Die étui's had ze zelve al van middag er neergelegd. - En Gerty en Mary en tante Holt stonden er bewonderend-benijdend bij: ‘Magnifique! - Je zoudt er dat ouderwetsche ding niet meer uit herkennen. - - Dat vlindertje zal lief staan in zwarte kant.’ - - Van die instemming met haar smaak genoot ze wel; maar wat 'n ouderwetsch idee nu van mama, om haar zooveel dingen voor klein-Ellen te geven. Alsof ze dat allemaal niet evengoed kon koopen ook. - - Zij was toch klein-Ellen niet. Zij had liever iets gehad voor haar-zelve, zoo'n ouderwetsch zilver-borstplaat-trommeltje b.v., waarop ze nog zóó had gezinspeeld, toen ze bij tante Holt, die zoo'n beeldje had op haar theeblad, laatst samen 's avonds waren geweest. Bij elken antiquaar kon je wel zoo iets krijgen. - - Er was nog méér dat haar ontevredenkriegel maakte. - - ‘Die Gerty, met zoo'n toilet hier te komen. - Wat of haar wel bezielde tegenwoordig. En dat zei dan nog dat ze geldzorgen had. - Enfin, dáárvan hoorde je dan ook niet meer.’ - Jaloersch keek ze naar Gerty's licht-geelzijden-japon, met véél èchte kant, 'n beetje gedécolleteerd. - En al die kostbare ringen aan haar vingers. - Wie komt er nu zóó op 'n familie-feest. - Bespottelijk. Eigenlijkvulgair. - - Ze trok Mary, - donker-gedistingueerd-Engelsch zag die er altijd uit - aan de mouw. ‘Vond die óók niet, dat Gerty wezenlijk door 't malle heen was opgeprikt?’ - - - ‘Ja’ - Mary vond het ook, zei met 'n minachtend schouderophalen, dat zij wel eens zou willen weten, wáár die Reesema's eigenlijk zóó royaal van leefden; - en dat er méérderen waren dan zij, die zich dat tegenwoordig afvroegen. - - (Wordt vervolgd.) |
|