't Landschap met zijn vele meren en plassen bood een melankolieken aanblik, onder den steeds grauwen hemel. 't Zag er treurig uit met het te veld staand gewas. Hoe kon 't zonder zon, onder deze voortdurende regenvloeden tot rijpen en bloeien komen? In groote vlakken lag 't rijpend koren tegen den grond neergemaaid, door ruwe wervelwinden die over het meer kwamen aanstormen, de golven zoo onstuimig opzweepend, dat de kleine motorboot dikwijls niet durfde varen. De bosschen, donker en triest, schenen als uitgestorven. Men hoorde vogelgezang noch krekelgesjirp, zag geen eekhorens op de boomen. Al de kleine boschbewoners hadden de meest beschutte plekjes opgezocht, en zaten hopend en verwachtend, geduldig uit te kijken naar zon en mooi weer. Gleduldiger dan de menschen. De loge's van de ‘Holsteinische Schweiz’ werden kregel en pruttelig, kregen: ‘Abreise Gedanken’. Niemand herinnerde zich zulk een ellendigen zomer.
Al was 't hôtel groot, de ruimte bleef toch vrij beperkt voor de vele gasten, waarvan de meesten zich niet wisten bezig te houden. En er was geen quaestie van plannetjes maken om vroolijk te picnikken in 't beukenbosch, aan den oever van 't meer, of lui te liggen droomen in de zondoorstoofde hooistapels op de groote weiden. Eenige voortvarenden, met regenjas en parapluie gewapend, togen er toch maar op uit, 't was niet doenlijk den heelen dag opgesloten te zitten.
Rillend en druipnat keerden ze al gauw van de onverkwikkelijke wandeling terug.
Bij de heerschende stemming, waarin de een toch al niet veel van den ander verdragen kon, ergerde men zich veel gauwer aan allerlei nietigheden.
De kinderen van de familie Taylor, nog woeliger en ondeugender dan buitenshuis, sleepten kleine bedaarde kleuters, aan moeder of Fräulein ontsnapt, in allerlei woesten draafen stamp spelletjes mee, en maakten zulk een lawaai, dat er een algemeen misnoegen ontstond, waarvan de respectieve ouders zich niets aantrokken, slechts flauw verbiedend, als 't rumoer oorverdoovend werd.
Mevrouw von Hohenheim zat met haar man in een hoekje der restauratiezaal. Hij keek vergenoegd naar de druk spelende kinderen, terwijl zij zenuwachtig ijverig borduurde en zich zat te ergeren over Fräulein, die al een half uur geleden weggevlogen was, om iets te halen, en natuurlijk op zich liet wachten.
De barones was veel liever op haar kamer gebleven dan hier, met die vervelende, drukke kinderbende om zich heen, ze offerde zich op ten pleziere van haar man. Maar nu had ze zulk een hoofdpijn gekregen, dat ze 't niet langer kon uithouden en verlangde te gaan liggen. Waar bleef Fräulein dan toch?
Juist wilde ze opstaan om haar te zoeken, toen ze 't meisje zag binnenkomen. Met een stralend gezichtje kwam ze aanloopen.
‘Heeft Frau Baronin 't al gehoord?’ vroeg ze opgewonden, ‘Zondag middag zal er den heelen dag muziek zijn: aan de table d' hôte achter tafel, 's avonds bal. Hoe dolletjes een bal.... Als 't nu maar goed weer is, dan komen al de logé's van....
‘Waar zijn de couranten, die U zou halen?’ vroeg de barones, Gretel koeltjes aankijkend.
O, hemel! daar had ze op de corridor haar tijd verbabbeld met Max, en haar boodschap geheel vergeten. Dat hij haar bepaald spreken moest, was maar larie geweest, want hij had haar niets dan dwaasheden toegefluisterd. Maar wat kon hij verliefd kijken met zijn mooie brutale oogen, en al waren zijn complimentjes overdreven, ze klonken toch erg aardig.
Neen, hij was bepaald doodelijk van haar.
‘Verzeihe,’ verontschuldigde zij zich, en wilde wegsnellen.
‘Neen, blijf als 't U belieft,’ en Mevrouw von Hohenheim stond zelve op.
‘Ik heb zulk een zware hoofdpijn, dat ik heusch moet gaan liggen, Henri,’ wendde zij zich tot haar man. En tot Gretel: ‘Denk er aan Fräulein, dat U den kamerheer geen oogenblik alleen laat zitten.’
‘O neen, de kamerheer en ik gaan domino spelen of halma, of.... wat wil de kamerheer?’
Doch deze wuifde afwerend, hij had nergens lust in. Even legde zijn vrouw haar hand liefkoozend op zijn schouder vóór ze heenging, en een beetje onrustig bleef hij haar nàkijken met 't gevoel, dat hij wat had goed te maken.
Want den vorigen avond was er een kleine onaangenaamheid tusschen hen geweest, en ofschoon Emilie daar met geen woord op gezinspeeld had hedenmorgen, voelde hij zich toch een beetje als een stout geweest kind, dat niet geheel en al vergeven is.
Eigenlijk was het sop de kool niet waard geweest.
Toen Fräulein vertelde, dat de Engelsche kinderen met nog eenige anderen, tableaux vivants zouden opvoeren in de kleine zaal, had hij er zich op verheugd daarnaar te gaan kijken, doch Emilie liet dadelijk haar: ‘veto’