Sloten, als die met haar dochter bij hem op bezoek komt, in 'n andere kamer z'n antiek te laten zien. Dit is 'n zwak punt in het stuk, de heele Julie-figuur - daar komen we straks op terug. Dus Dora accepteert hem en alles zou goed gegaan zijn of misschien toch niet goed - wie zal 't zeggen? ware 't niet, dat Benting zich door 'n wellustkus liet verleiden ('n thema dat we al kennen) hetgeen Dora, in plaats van de oogen in zaligheid te doen stuiten, de oogen opent (‘No; I don 't love him, I do like him’) en ware 't niet dat juist Bentings neef, de knappe adelborst Albert van Walgeren, met wien Dora 'n broertjes- en zusjes-verhouding had, aankwam en haar troostte met 'n broederkus. Nu weet ze 't zeker: Ze bemint Johan evenmin als ze Albert bemint, maar men moet nooit broederkussen geven in 'n tuin waar men betrapt kan worden, want oom Benting ziet 't en doet 'n poging om Albert, wiens weldoener hij was, te worgen en Albert roept: ‘'t Was mijn schuld’, ‘neen’, riep Dora, ‘'t is mijn schuld alleen,’ ‘nietes, de mijne’ Albert wêer en dat is 't einde van het derde bedrijf. In 't vierde komt dan de ontknooping: Johan Benting blijft in z'n rijk gemeubeld huis alleen achter na een explicatie met Dora, waarna hij ook z'n neef vergiffenis vraagt en Julie gaat 'n overeenkomst-huwelijk aan met den schrijver Marcel van Ruiten, 'n ietwat cynisch heer, vriend van Benting, die in het stuk zoo'n beetje de spreektrompet van den schrijver Willem Schürmann is.
Het stuk heeft groote verdiensten èn fouten. De verdiensten zijn de radde en bovenal niet-conventioneele dialoog, waarmee ik méer bedoel dan dat de personen geen conventioneele dingen zeggen, maar de menschen spreken als in het leven en niet zooals de meeste tooneelschrijvers de menschen láten spreken. Het eerste bedrijf is bijzonder goed van dialoog. Dan zit het stuk vol fijne trekjes: Als Dora 'n philippine wint van Benting en hij haar 'n kostbaren ring geeft, is ze wel heel blij met haar cadeau, maar als ze 'n philippine wint van Albert van Walgeren en die haar 'n prullig zilveren brochetje geeft met twee katjes er op, is ze nog veel blijder. ‘Nou’, zal men zeggen, ‘de opoffering van den armen adelborst is veel grooter dan die van den rijken Benting’, maar dit is niet waar, dat is conventioneel gedacht. In waarheid is het zoo veel duurdere cadeau tóch in verhouding 'n grootere opoffering voor den rijkeren man, dan 't zeer goedkoopere prulletje voor den armeren en is het voor den ouderen minnaar tragisch de over-groote blijdschap om 't cadeautje van z'n neef te zien. Góed is 't gesprek in het vierde bedrijf, 't gesprek dat de ontknooping ten gevolge heeft, goed is 't gesprek als zoodanig tusschen Dora en Albert onder den boom, goed dat in het tweede bedrijf tusschen de van Slotens, voortreffelijk is in het eerste bedrijf het exposé, waar de drie vrienden, drie ouë vrijers, bijeen zitten en over hun leeftijd en het leven philosopheeren.
'n Fout in de bewerking is de zelfbeschuldiging van Dora en die van Albert. Niet dat ze zich zelf beschuldigen, maar de manier waarop, doet mal aan. Ook is onschoon in het 4e bedrijf de als in slaapwandeling gaande Dora, die naar Julie toeloopt, die 'n gezicht als 'n oorwurm trekt, nadat ze juist het aanzoek van Marcel van Ruiten heeft aangenomen. ‘Dat zal ook het huwelijkje wèl worden’ denkt de toeschouwer en dat is niet de bedoeling van den schrijver, meen ik.
Maar de groote fout is dat Julie geheel misteekend is, dat de vrouw en psychologie van Julie niet deugt. Hetgeen ik aantoonen zal: Julie en Benting zijn tien jaar lang bevriend, Julie is verliefd, Benting niet. Dat is onwaarschijnlijk. Of Benting wordt ook verliefd - ijdelheid is 'n groote invloed - òf Julie verraadt zich - ze is ‘geëxalteerd’ zegt haar familie - door dat ze Benting in de armen valt. Dit zou 't allerwaarschijnlijkste zijn, omdat Julie niet conventioneel bedoeld is en 't gevolg zou dan zijn òf 'n huwelijk òf de verbreking van de vriendschap, althans het ophouden van elkaar dagelijks te zien. Nu is psychologisch àlles mogelijk, maar wanneer het psychologisch onverwachts op het tooneel geschiedt, dan moet de schrijver dit motiveeren.
Johan Benting weet dat Julie op hem verliefd is en exploiteert de officieele tusschen hen onderlinge vastgestelde verhouding van vriendschap, om 'n tête â tête met Dora te verkrijgen. Dat doet geen gentleman. Doet hij dit onbewust, dan heeft hij 'n rhinoceroshuid, doet hij het bewust, dan is hij 'n ploertje, met wien we, in z'n alleen zijn, geen medelijden hebben. Het tragisch conflict mankeert dus. Ik wil niet zeggen dat men met 'n ploertje in het algemeen toch geen medelijden zou kunnen hebben - ik wil nooit iets dogmatisch vaststellen - maar in de spheer van dit drama zou men geen medelijden hebben met Benting, als men dat spelen