De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 516]
| |
hoe dat gaat in zulke fabrieksplaatsen. Alles wat maar eenigzins capable is, gaat naar de fabriek; alleen zij, die door den dokter daarvoor beslist zijn afgecommandeerd, gaan ‘dienen’. Met het oog op heur zwakke gezondheid natuurlijk liefst een zoo gemakkelijk mogelijk dienstje. Beschik je over een ruime beurs, dat je goed personeel van buiten kunt laten komen, à la bonne heure! maar zooals wij, minder gelukkigen, is 't een heele toer. En kan je nu niets krijgen, dan ‘zoo'n onooglijke daghit van veertien jaar’? Och, kind, doe het toch! Jij met je drukken, eenjarigen Bob kan het nu nog niet zonder hulp redden. Zoo'n klein manneke vereischt toch zóóveel zorg, die mag er toch niet door lijden, he? Nu dat gebeurt bij jou dan ook niet, maar..... Dat je salonnetje een duim dik onder de stof ligt, zooals je schrijft, laat ik daar. Om visites te ontvangen, heb je nu toch geen tijd, maar - dat je goeie Frits al twee keer 's avonds naar 't kantoor is gegaan zonder middageten, zie je, lieve Trees, dat vind ik jammer. Hij die den heelen dag ijverig in de weer is geweest, verlangt al naar dat gezellig etensuurtje. Een goed toebereid maal en dan een lekker kopje thee, dan kan hij nog graag een paar uurtjes werken. Denk er om kind, de weg naar 't hart van den man leidt door zijn maag! Als je man later uithuizig werd, was het jou schuld, tenminste, wanneer zulke onregelmatigheden in 't eten veel voorkwamen. Ja zeker, 'k weet al wat je zeggen wilt: - zorg maar eens plotseling overal alleen voor, als je 't eerst met goede hulp afdeed en je bovendien een kleinen, lastigen jongen hebt, die aan 't tandenkrijgen is! Och ja, hoe is 't nu met dien heerlijken Bob, zijn de twee eerste tanden er nu door? Hij is er niet zoo vlug mee als 't Prinsesje he, en slacht onzen Wim wat met dat tandengesukkkel. Anders door en door gezond, ook al weer zooals onze lieveling. Wat dat voor een jongen is, je kunt het zien op zijn laatst portretje. Een ‘sprookje’ noemde de fotograaf hem. O, die jongen! Maar 'k zeg er niets meer van, want dan lacht je man weer en noemt dit epistel, evenals een vorigen brief: ‘Het hooglied van Norma’ Ja, dat was nu ook wel een beetje al te gek he? Zes volle kantjes alleen over dien driejarigen bengel van ons! Zie je wel, Frits, nu is 't geen ‘zonnestraaltje,’ maar ‘bengel.’ Dus, Trees, om nog eens terug te keeren tot het onderwerp ‘gedienstige’. 'k Hoop natuurlijk dat je zoo wijs zult geweest zijn en de duizendpoot hebt gehuurd. Misschien wil 't kind wel. Ik zelf heb 't ook meermalen getroffen met zulk soort meisjes. Je moet echter jezelf gedurig voorhouden, dat het kinderen uit 't volk zijn, die geen manieren geleerd hebben, - dat ze alles nog moeten leeren van jou, bedenk ook maar eens, wat jezelf van 't huishouden kende op dien leeftijd, bedenk dat alles voortdurend en heb - geduld. 'k Hoop niet, dat je mijn brief vervelend vindt, maar waar je me alles zoo schrijft en me zoo je nooden klaagt, wil ik je zoo heel, heel graag ten goede raden. Je bent, zelf nog zoo jong, kind en geen moeder of zuster, bij wie jij je hart eens kunt uitstorten. Zal 'k dus maar doorgaan? Nu dan neem je 't meisje voor je kind. Dat ze 's morgens als Bob klaar is, een uurtje met hem gaat rijden, terwijl jij je bedden opmaakt, stof afneemt, zoodat broer, als hij slapend terugkomt, in een frissche slaapkamer zijn middagdutje kan doen, dat is wat anders, maar verder - zij werken, je helpt natuurlijk zooveel mogelijk mee, vooral met 't koken, en dan heb jij verder je kind. Niet denken: ‘ze is toch te onhandig en te jong, ik doe 't zelf veel gauwer, laat zij maar bij 't kind blijven’ neen, niet doen hoor! Dat je uit gemakzucht je kind maar aan een gedienstige over zoudt laten, zooals de moderne mama's, weet ik wel beter. Al ben je zooveel jonger dan ik, je hebt evenals ondergeteekende, nog ouderwetsche ideëen over kinderopvoeding. 't Deed me goed toen ik van den zomer zag, hoe je je jongen zoo echt met 't hart opvoedt. Als hij schreeuwt, neem je hem. Niet zooals zooveel andere jeugdige mama's, die ik ken - laten schreeuwen maar - hij of zij is pas verschoond, pas gevoed, voor twee uur weer klaar - schreeuw maar door, hoor! jou mankeert niets op 't oogenblik, ga je gang -’ en 't arme vastgebonden kind mag zich weer een paar uur gruwelijk vervelen, mama gaat met papa in den tuin wandelen of wel smakelijk eten, of wel in een luie stoel allebei met een mooi boek! Dat zoo'n kind behoefte heeft aan de koesterende nabijheid van moeders borst en graag eens op den arm rechtop wordt gedragen en | |
[pagina 517]
| |
geliefkoosd, - daaraan willen die moeders niet denken. ‘Verbeeldt je, dan hadt je heelemaal geen rust meer, als je je kind zóó ging verwennen’, zei mijn welgedane schoonzus Nelly, toen ik haar letterlijk smeekte, om dat kleine ding van haar toch eens even te mogen hebben; ‘o, neen, we hebben ons de laatste dagen juist te veel met haar bemoeid; ze wìl telkens hebben, dat je naar haar kijkt, hoor maar, daar ligt ze alweer te roepen!’ Het schaapje trachtte van uit de slaapkamer, waarheen ze verbannen was, om haar die lastigheid af te leeren, met lieve geluidjes moeder te roepen. Zoo ben jij niet, he, gevoelsmenschje en ik. Goddank, ook niet. Jou moederinstinct is door geen mode verjaagd, jij hebt dan ook geen heel zoet kindje in een mooi wagentje, maar een lastig, klein menschenkind, die altijd en overal beslag kan leggen op zijn onderdanige dienaresse, oftewel zijn moeder! En is je dat nu te veel? Neen ook, alles hebt je over voor zoo'n eigen lief kindje. Niets is je te veel. Laat hij 't je zoo lastig mogelijk maken, als hij niet goed is (een gezond kind is niet lastig, als 't tenminste geen gruwelijk bedorven bout is) is hij dan weer zoet, steekt hij je zijn rozenmondje weer toe, streelen de poezele handjes je gezicht en lacht 't bekje weer, dan lach je ook weer en geniet en is alles weer vergeten, de moeitevolle dagen, de slaap'looze nachten, alles. Van verwennen gesproken, daar is geen woord, dat de moderne moeders meer angst aanjaagt, dan dit werkwoordje. Daar zal ik je nog eens een staaltje van vertellen. Je kent toch Suse wel, dat mooie, elegante ding, die vroeger veel bij tante Lien kwam en zoo'n goed huwelijk heeft gedaan? Nu die was hier in de stad gelogeerd met haar twee lieve baby's van drie en vier jaar en kwam me een middagje bezoeken. Nauwelijks waren we gezeten of Wimpie kroop, zooals altijd, als moeder eens even in rust is, op mijn' schoot. De kleinen van Suse keken eerst verbaasd en jawel hoor, daar probeerde de jongste het Wim na te doen en klauterde reeds halverwege op mama's fijn japonnetje. Dat verbaasde gezicht van Suse! ‘Zeg, kind, hoe heb 'k 't nu met je, foei, wil je dat wel eens laten, zoo'n groote meid!’ Bedremmeld gleed de kleine van moeders knie af. ‘Dat doet ze nu nooit he’, vervolgde ze tegen mij, ‘verbeeld je zoo iets, maar dat vond ze nu bepaald van jou jongen zoo mooi en wou 't ook eens probeeren.’ ‘Zitten je kinderen dan nooit op je schoot?,’ vroeg ik zoo langs mijn' neus weg. ‘Kan je begrijpen, nee hoor, zoo verwen ik ze niet en bovendien, ze zouden 't ook niet willen, 't zijn zulke vreemde kinderen. Laatst waren mijn man en ik voor veertien dagen naar Londen, en op den morgen van ons retour zegt de meid tegen de kinderen: ‘Nu komen pa en ma vandaag thuis’ En wat denk je dat Hans zei? ‘Nou al?,’ met een heel kalm gezicht en ging weer spelen. ‘Dan zal je 't wel vreeselijk vinden, als 'k je vertel, dat ik dien bengel van ons nog iederen avond in slaap moet zingen?’ vroeg ik. ‘He, die groote jongen? Dan ben je net als mijn zus uit Den Haag, die verwent haar kroost ook zoo erg. Die moet 't liefst zusje's hand vasthouden tot de kleine deugniet slaapt. Op een avond wou onze Lientje, die 't bij tante gezien had, 't met mij ook probeeren. Toen 'k op de slaapkamer kwam om ze goedennacht te zeggen (dat doet ze dus nog) pakt zus me ineens bij mijn handen en vraagt: “mama, blijft u bij me?” Maar 'k maakte mijn handen gauw vrij, gaf haar een kus (dat doet ze dus ook nog) en met een “merci, hoor! welterusten” ontvluchtte ik maar gauw het gezeur.’ ‘Vindt je 't dan heusch zoo vreeselijk een oogenblikje bij je kind te zitten, zoo kalm dat zoete inslapen te aanschouwen, dat rustig sluimerend schatje met het reine gezichtje te mogen bekijken, die zachte, warme handjes in je hand te voelen?, zooiets stemt mij tot kalmte en tevredenheid, sterkt mijn zenuwen’, - maar ziende, dat Suse's gezicht betrok, vroeg ik dadelijk: ‘Misschien ga je s' avonds veel uit, als Henk binnen is?’ ‘Ja, zie je, dat is 't juist, we gaan altijd uit - dan dáár eten, dan naar den schouwburg - dan weer gasten bij ons - onze avonden zijn altijd bezet. Nu dan kan je je zulke lastige dingen niet aanwennen, als slaapzingen en dergelijke. Bovendien 'k heb een vertrouwde meid van twee en dertig jaar, nog ouder dan ik, en op wie de kinderen letterlijk dol zijn. Ze missen me dus niets!’ ‘Arme, rijke kindertjes’, dacht ik een uurtje later, toen 'k ze uitliet en ze heel netjes aan weerskanten van mama meestapten, niet hangend aan een' arm of sjokkend aan een hand, maar heel netjes rechtop, en op | |
[pagina 518]
| |
'n behoorlijk afstandje van moeder nog even op kommando van deze omkijkend en heel liefjes een bonjourtje met 't handje tegen ons, eer ze den hoek omgingen. Ja, ik kan 't niet helpen, maar 'k moet toch nog even voor ik eindig over mijn lieveling wat praten. ‘'k Vind 't toch zoo echt leuk, dat we allebei zoo'n ideaal van een jongen hebben. Zoo'n kind is gewoon je afgod. Alles bewonder je in hem en dagelijks merk je iets nieuws, vooruitgang, - dan heeft hij dit begrepen, dat onthouden, dan vraagt hij de beteekenis van dit - dan weer verrast hij je met een geheel eigen meening over een zaak, iederen dag iets anders. 't Is zoo heerlijk voortdurend die ontwikkeling gade te slaan, geheel met zoo'n kindje mee voelen en leven. Ieder oogenblik, als 'k dan weer verrukt ben over mijn kleinen schat, vertel ik aan Wim, dat broer nog nooit zóó lief is geweest als nu. Dan lacht mijn man en zegt, dat broerke nu zeker al wel honderd malen op zijn liefst is geweest, en 'k lach maar mee, want gelijk heeft hij. Zooals die jongen van ons dan ook altijd bij en midden onder ons is! Met vader wandelen of in den tuin werken, met de groote broers treinen en forten maken, en dan 't verdere van den dag altijd om en bij zijn moeder. Boven en beneden - in de keuken en den tuin, altijd mijn getrouwe metgezel. Vreemde invloeden konden hem tot nu toe nog niet bereiken. Zoo voeden we hem tezamen op. ‘Geef me een kind tot zijn zesde jaar, en hij blijft zijn leven lang een Jezuiët’, is een spreekwoord der Jezuiëten. Gedachtig aan dit gezegde, zullen we onzen jongen dan ook zooveel mogelijk tot zijn zesde jaar bij ons houden, tot hij naar school moet. Nog drie lange, lange jaren gelukkig! Een fröbelschool? We denken er niet aan, vooral niet, als je zoo kort er bij woont, zooals wij, en de lieve woordjes en mooie handelingen hoort en ziet van die vijf à zesjarige jongetjes. Foei, zijn me dat kinderen, tegenwoordig! Nu is 't een ordinaire school met mindere kindertjes over 't geheel. Mijn brief zou te lang worden, als ik daar verder over uitwijdde. Een volgende keer dus maar, dan zal 'k je ook eens vertellen van mijn redden zonder meid, sinds het laatste jaar. Misschien lokt 't je ook aan als Bob wat ouder is en je een huis met tuin kondt huren waarin Bob naar hartelust kon scharrelen, terwijl jij met de voordeur vast, vol ijver aan 't werk toog. Vrij is 't zeker en voordeelig ook. Een zoen van en voor den prins en veel liefs van ons allen. Schrijf je eens gauw, hoe de zaak nu marcheert? Je NORMA. |
|