zijn gebleven, waar men op 't mooie balcon (aan 't vertrek annex) bij goed weer vrij en rustig zat. Doch hiertoe was de kamerheer, die altijd menschen om zich heen wilde zien, niet te bewegen.
Van 't eerste oogenblik af aan toonde de baron zich zeer tevreden in de nieuwe omgeving, en al spoedig voelde hij er zich geheel en al thuis.
De dagelijksche boottochten met het stoombootje of de kleine motor, rond de Keller See, de minuten lange wandelingen vlak bij huis in het bosch, of het urenlang stil zitten kijken naar het gebeuren op den grooten weg vóór 't hotel, met een en ander waren zijn dagen geheel gevuld, en dit zeer naar zijn genoegen.
't Was een zaak van gewicht, door zijn vrouw of Fräulein begeleid, naar een der omliggende plaatsjes, Gremsmühlen of Malente, te gaan, om er de winkels te bekijken en kleine inkoopen te doen.
't Evenement van den dag bleef echter de table-d' hôte en het beetje toilet, dat hij er om één uur voor placht te maken, nam de kamerheer zeer ernstig op. Fräulein Gretel moest nauwkeurig toezien of de scheiding in het dunne, verkleurde haar wel goed recht was, of de mooie dasspeld, waarvan de steen zijn familiewapen toonde, behoorlijk in het midden zat. Welgevallig staarde hij naar den schitterenden edelsteen aan den vermagerden ringvinger en schoof hem aan den wijsvinger, waar hij beter paste en ook meer in 't oog viel.
Dan sukkelde de oude heer opgewekt naar de eetzaal, zeer trotsch, dat hij gelijkvloers nu meestal zonder steun kon gaan. Zorgzaam en liefdoend als een dochtertje, bleef Fräulein Hünert, den kamerheer op zijde, hielp hem bij 't zich zetten en 't servet voordoen, vulde zijn glas met ciderwijn, en gaf hem vork of lepel in de hand.
En intusschen blikten de donkere schìtteroogen overal rond of de andere gasten 't wel opletten met hoeveel geduld en zorg zij haar meester aan alles hielp. De table d'hôte was ook ook voor Gretel 't glanspunt van den dag. Wat een aardige menschen had ze aan tafel reeds leeren kennen! Men hield haar bijna altijd voor de volwassen dochter van ‘Herr und Frau’ von Hohenheim. En als ze dan eenvoudig en bescheiden verklaarde: ‘O neen, ik ben maar de gezelschapjuffrouw van Herr Kammerherr,’ dan wist ze wel, dat ze den gunstigen indruk, dien ze reeds gemaakt had nog verdubbelde. Een klein flirtpartijtje had ze ook al achter den rug. Jammer dat 't knappe joodje nu zulk een eind van haar af zat, en ze hem zelden of nooit meer sprak. Gretel was er van overtuigd, dat Frau Baronin deze verandering van plaats bewerkt had. Want op een middag, toen de jonge man (nogal brutaal) haar voetje drukte, had Frau Baronin, naar haar zakdoek bukkende, juist onder tafel gekeken, en haar gezicht was zoo scherp als dat van een roofvogel.
Den volgenden dag zat een oude, doove dame naast Gretel. 't Meisje toonde volstrekt geen verbazing of rancune (met haar slimme tactiek zich een ieder tot vriend te willen maken.) Ze nam zooveel mogelijk notitie van het oudje, schreeuwde haar 't antwoord op iedere vraag duidelijk toe, bewees allerlei kleine attenties aan de oude, eenzame dame en stal haar 't hart.
Och, wat een charmant schepseltje was die Fräulein van de familie von Hohenheim, een geboren verpleegster! Met hoeveel geduld en toewijding verzorgde ze den kamerheer. 't Was aandoenlijk om te zien. De familie mocht haar wel in waarde houden.
Nu de ziekelijke baron scheen dit ook wel te doen. Hij ging met 't gezelschapjuffertje om als een vader met zijn dochter.
Maar Frau Baronin behandelde 't lieve meisje lang niet altijd aardig. Meestal sprak ze bevelend en kortaf tegen Fräulein, liet haar erg voelen, dat zij meesteres, de andere ondergeschikte was. En wat moest dat arme kind draven!
Fräulein scheen eeuwig haast te hebben.
Zoo vlug als een elf vloog haar rank figuurtje heen en weer. 's Avonds in de récréatiezaal, als iedereen rustig zat te lezen of te spelen, zag men haar voortdurend af en aan loopen. Eerst ging ze vruchten halen, bij den boekhouder expres voor den kamerheer besteld, wipte weg nu eens om een bord dan weer om een mes te krijgen. Hier een praatje, daar een ander oponthoudje.... de barones keek knorrig. Fräulein kreeg voor al haar moeite nog een standje toe, als ze met het verlangde aan kwam dragen. En ze zei nooit één onvriendelijk woord terug, het lieve zachte duifje!
Treurig toch, afhankelijk te zijn, en de booze luimen te moeten verdragen eener trotsche meesteres; dubbel hard voor dit gedweëe innemende schepseltje.
De meeste logé's deelden de meening der oude dame: Fräulein Hünert was een snoesje,