Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij, die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
H.v.H. - - Ik vond het zoo aardig weer eens van U te hooren, dubbel aardig, omdat het mij met U óók is gegaan als met P.J.B. (zie vorig nummer). Juist was het mij door het hoofd gegaan, dat ik van U in heel lang niets had gehoord, en zie..., daar komt Uw brief van 13 Dec. Innig leed doet het mij natuurlijk te vernemen, dat een zoo droeve reden U weerhield te schrijven; gij moet U wèl eenzaam voelen nu, dat kan ik mij begrijpen. Aan den anderen kant echter waart gij wèl bevoorrecht haar zoo lang te hebben behouden. - Ik vind het onverwachte van zulk een slag altijd zoo dubbel hard; wat gij echter schrijft van het harde voor vrouwen, die voor haar brood moeten werken, in dat bijzondere opzicht dat zij daardoor niet bij hunne zieken kunnen blijven, ja, in zekeren zin ben ik dat met U eens, maar, aan den anderen kant, die hardheid blijft toch voor den buitenshuis arbeidenden man 't zelfde, die is toch óók graag bij zijn zieken. Wel vind ik dat de voor haar plezier buitenshuis arbeidende vrouw juist om al zulke redenen een groot onrecht begaat aan de van haar afhankelijke achterblijvende huisgenooten, welke op hare verpleging zijn aangewezen.
Ik ben het heelemaal met U eens, dat, van achteren-af beschouwd, werken moeten in zulke rouw-dagen misschien een geneesmiddel is, maar ik moet erkennen dat ik-voor-mij nooit zoo zeer de ledigloopers en de rijkaards benijd, dan juist waar het zulke omstandigheden geldt. Ik herinner mij hoe ik hier in dit Blad een boek van Mevrouw van Gogh, meen ik, Moeder, als ik mij goed herinner, besprak, waarin mij juist de aanhef zoo trof als zoo wáár gevoeld om die ellende van het, te midden der diepste droefheid, moeten denken aan finantieele zorgen, aan het: Hoe moet ik leven.
- Arme H.v.H. Uw eenzaamheid daarna schijnt mij zóó vreeselijk. Ik erken dat ik mij niets ergers kan denken, dan zulk alleen-zijn, - en daarom in Uw geval onmiddelijk in pension zou gaan. - Neen, de slechte tijd, dien ik doormaakte met mijn hartverergering, was niets vergeleken bij Uw leed, daarom wil ik, alleen U dankende voor Uw vriendelijke woorden dienaangaande, daarover niets zeggen. - Gij vraagt mij mijn oordeel over die bewuste zaak. Om U niet te verraden, gelijk gij terecht wenscht, ben ik dus kort. Ik ken wat gij bedoelt met betrekking tot het U gedane voorstel, en ik raad U aan het aan te nemen. - Neen, ik vind Uw wensch niet ‘laf’ (men moet zelf weten of men in zoo'n geval het niet of wel durft (begrijpt gij mij?) Lafheid zie ik er slechts in als het persoonlijke aanvallen op een ander geldt. - Het klinkt bijna vreemd deze correspondentie met een felicitatie te eindigen, waar zij begon met een condoleantie, maar ik geloof toch wel dat die niet mag uitblijven, waar het het slot geldt van Uw brief. Juist nu doet mij voor U dat prettige zoo dubbel véél genoegen. - Ik schreef U een briefkaart. Hebt gij die ontvangen? Het is nu met de post een lastige tijd, nu alles in de war is.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.