verwantschap en vriendschap en dat is de waarheid.
Kon ik hem niet verdedigen naar waarheid, ik zou het niet doen ondanks de genoemde omstandigheden, ik zou liever zwijgen dan onwaar zijn.
Maar men moet ook leeren om de zaken juist voor te stellen en er niet alles bij te halen wat er niet hij behoort.
Zoo haalt men er Ferrers partikulier leven bij en wij vragen elkeen of dit iets te maken heeft met zijn zaak. Ferrer is gevonnist en gefusileerd voor een bepaald feit en dat is: hij zou de aanstoker geweest zijn van het oproer te Barcelona.
Zietdaar het kardinale punt, waar men o zoo graag over heenstapt, maar wij bepalen ons hierbij. Niet omdat wij de diskussie over het andere vreezen, o neen, wij durven haar gerust aan, maar wat hoofdzaak is, moet hoofdzaak blijven.
Zoo gaat het lasterpraatje rond, dat Ferrer zelf in weelde leefde en zijn kinderen verwaarloosde. Noch het een noch het andere is waar. Ferrer was een hoogst eenvoudig man, die geheel en al leefde voor en opging in zijn scholen om daar alles voor ten offer te brengen.
En ziethier wat een dier verwaarloosde en verongelijkte kinderen, Trinidad Ferrer, zelve schreef:
‘hij is een beste en rechtvaardige vader geweest voor àl zijn kinderen. Hij heeft geen van allen voorgetrokken. Hij heeft ze allen even lief gehad. Mijn vader heeft veel gewerkt en bescheiden geleefd, aangezien hij wenschte, dat zijn geld evenals zijn bemoeiïngen, de Moderne School ten goede zouden komen, dat werk, waarop hij zoo trotsch was en waarvoor hij zijn leven heeft gelaten.’
Dat klinkt anders dan de uitgestrooide leugens. En om aan de getuigenis van den vuilen Max Harden zooveel waarde toe te kennen als de Telegraaf deed, dat pleit meer tegen dan voor dit blad.
Maar nu ter zake.
Een Fransch rechtsgeleerde Jean Jacques Kaspar heeft alle stukken van het proces juridisch onderzocht en hij komt daarna tot deze konklusie:
1o. dat Ferrer uit een aantal officieren een verdediger mocht kiezen, doch zich niet door een advokaat mocht laten bijstaan;
2o. dat hij niet in hooger beroep kon komen;
3o. dat hij na het sluiten van het onderzoek geen bewijzen meer mocht bijbrengen;
4o. dat het onderzoek niet plaats had volgens hoor en wederhoor en dat het gewichtigste deel geschiedde buiten den verdediger om;
5o. dat de verdediger slechts 24 uren tijd had om de stukken te bestudeeren.
En Kaspar merkt hierbij verder op:
1o. dat men Ferrer heeft belet zijn verklaringen aan te vullen, ofschoon hij daarop recht had volgens het Spaansche militaire strafwetboek;
2o. dat men hem heeft geweigerd de boeken van zijn scholen te laten komen, die hij voor zijn verdediging noodig had;
3o dat men den verdediger heeft geweigerd ontlastende getuigen te doen hooren, doch wel allerlei getuigen heeft geloofd die in het voorloopig onderzoek iets ten nadeele van Ferrer hebben beweerd;
4o. dat allerlei geheime stukken dienst hebben gedaan, die eerst na de veroordeeling zijn opgesteld en die de verdediger niet mocht zien.
Men ontzenuwe deze bezwaren eens en dan zullen wij verder zien.
Laisant, de 70jarige wiskunstenaar, die niets meer ambieert en die geen partijman is, stuurde de volgende verklaring aan den krijgsraad:
1o. dat Ferrer plotseling is opontboden naar Spanje wegens familieomstandigheden, nl. ziekte zijner schoonzuster en zijner nicht, welke laatste dan ook is overleden;
2o. dat Ferrer zich te Barcelona uitsluitend heeft bezig gehouden met zijn uitgeverszaak en geenszins met het voorbereiden van een opstand;
3o. dat de plotselinge, geheel spontane beweging in Barcelona hem verrast heeft evenals overigens de geheele wereld;
4. dat de eerste huiszoeking bij hem een negatief resultaat opleverde;
5. dat de tweede huiszoeking niets anders als bewijsstukken gaf van de ontdekking van valsche dokumenten, die men gevonden heeft, omdat men ze vooraf daar geplaatst had waar men ze wilde ontdekken.
Dit stuk is niet voorgelezen en toen Ferrer verzocht hem en eenige anderen als getuigen te hooren, toen werd dit geweigerd.
Eigenaardig hoe de eerste rechter, die Ferrer in verhoor nam en de zaak onpartijdig scheen te willen behandelen, op zij werd geschoven om plaats te maken voor een ander.
Maar het merkwaardigste stuk in deze droeve zaak is ongetwijfeld de verdedigingsrede van zijn verdediger, de kapitein van de genie Francisco Galceran Ferrer.
Ferrer ontving een lijstje van toegevoegde officieren, opgemaakt door den krijgsraad en bestaande uit kreaturen, waarop deze vast meende te kunnen rekenen. Hij kende geen van allen en koos dezen officier op goed geluk, waarschijnlijk omdat hij toevalligerwijze denzelfden naam droeg.
Deze officier nu is in den korten tijd, die hem gegeven werd om het dossier te bestudeeren - hij ontving dit slechts 24 uur vòòr de behandeling der zaak - bekeerd geworden, want hij bespeurde direkt te doen te hebben met een tendens-proces en dat Ferrer een slachtoffer was van het klerikalisme.
Zoo zei hij: ‘men heeft mij alle door mij gevergde bewijzen geweigerd; ik heb niet verkregen, dat de getuigen die wilden spreken, verhoord werden, omdat het vastgestelde tijdstip reeds verloopen was; men heeft zijn toevlucht genomen tot personen van de tegenstrevende partij, die door allerlei middelen ertoe gekomen zijn, den man, dien ik verdedig, te bezwadderen.’
Dan zet hij uiteen, hoe alle aanvallen tegen hem gericht zijn, ‘uit haat en schrik wegens de opvoeding door hem aan de werkende klas gegeven, hetzij in zijn Moderne School, hetzij door een reeks boeken, gepubliceerd door de uitgeverszaak die hij heeft gesticht, uit schrik, ik herhaal het, dat de ongelukkigen, eenmaal verlicht, zouden opstaan en de onwaardige jukken van het