De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
Naar aanleiding van Toen en Nu.
| |
[pagina 486]
| |
jeugd. Zij sleet haar overige levensjaren in 't bezoeken van kerken en kloosters; in 't gezelschap van geestelijke zusters en Jezuïten. En het laatste uit haar leven wat we van haar opgeteekend vinden, in de Mémoires van den Duc de Luynes, strekt haar zeker het meest tot eer, en geeft het bewijs van een werkelijken nederigheidszin, waarover lang niet alle schijnbaar-vrome groote-dames beschikken. Zij trad, zoo lezen we in de bovengenoemde mémoires, (en ik vond dezelfde anecdote ook elders,) een overvolle kerk binnen onder het gehoor van een beroemden prediker. Haar laat komen, en het voor haar plaats moeten inruimen, veroorzaakte een zekere opschudding en nieuwsgierigheid, waardoor aan een der aanwezigen, een man uit het volk, de honende uitroep ontlokt werd: ‘Eh bien tant de bruit pour une.... du roi!’ (Het woord zelf kan de lezer beter invullen dan ik het neerschrijven) Op de krasse beleediging antwoordde madame de Mailly, met evenveel zachtheid als tegenwoordigheid van geest: ‘Als gij zoo goed weet wie ik ben, bidt dan voor mij!’ En zoo is dan madame de Mailly verdwenen uit den hofglans, en maakt zich gereed voor een andere, betere wereld. En hare zuster regeert in hare plaats. Madame de Chateauroux, - hertogin, heet ze sinds hare verheffing, - heeft het doel van haar eerzuchtig intrigueeren bereikt. Maar, welke ook hare eigene beweegredenen in dezen waren, in zooverre kwam haar heerschappij over Lodewijk aan Frankrijk ten goede, dat zij trachtte van den slappen vorst een grooten machtigen Koning te maken, een die, evenals Lodewijk de Veertiende, zijn voorganger, als ‘Roi Soleil’ Europa beheerschte en eerbied afdwong, en aan wiens naam en faam zich dan de hare, al was het maar als zijn maitresse, voortaan onafscheidelijk ver, bond. Zij wekte hem daarom op uit zijn indolentie; niet zooals hare opvolgster madame de Pompadour zou doen met kinderachtige comedie-vertooningen en weelderige plezierreisjes, maar door hem op de schoone Koningstaak te wijzen, die ongedaan aan zijn voeten lag, en hem lauweren en roem beloofde áls hij den moed vond zijn luiheid te overwinnen, en een man te worden in plaats van wat hij nu nog steeds was: een droomer. - Zoo bracht zij er hem toe in persoon te gaan deelnemen aan dien veldtocht, waarvan de korte geschiedenis het beste deel uitmaakt zijner historie voor het nageslacht; voornamelijk door die episode van zijn ziekte te Metz, waaraan hij den hem helaas veel te vroeg geschonken bijnaam van ‘Le Bien Aimé’ te danken heeft gehad (1744). Het spreekt wel van zelf dat zij, op wier aansporing hij ging, niet in gebreke bleef hem te blijven bezielen door hare tegenwoordigheid op het oorlogsterrein. Ze kon hem immers alléén in hare macht behouden door zijn zinnen te blijven prikkelen; en zij liet zich dan ook niet door de moeite der reis afschrikken, zooals een minder energieke vrouw zou gedaan hebben. Alleen, welstandshalve, ging ze niet dadelijk met den Koning mee uit Parijs; en liet hem schijnbaar zonder haar vertrekken. De Duc de Luynes óók is blijkbaar de dupe van die schijn vertooning, en teekent het feit van 's Konings afreis zonder haar met blijkbare voldoening aan. Intusschen kon hij spoedig daarna de hertogin de Chateauroux mèt hare zuster madame de Larauguais, die als gewoonlijk de vernederende rol speelde der ‘Dritte im Bunde’, op hare eigen gelegenheid naar de kampplaats zien vertrekken. En van toen af werd het décorum zóó weinig meer bewaard, dat de Koning in Metz een overdekten gang liet bouwen tusschen zijn woning en die van madame de Chateauroux, met de aldus voor alle inwoners niet meer twijfelachtige bedoeling haar op elk uur van den dag en den nacht te kunnen bezoeken. Toch, hoe groot het schandaal in dat opzicht ook was, toch zoolang déze maîtresse over hem de baas speelde, toonde de Koning zich ook dáár nog van zijn beste zijde door háár invloed van wil. Hij nam ijverig deel aan de krijgsberaadslagingen; hij vertoonde dagelijks zich aan zijn troepen; hij inspecteerde de belegeringswerken; in één woord hij deed als Koning ten minste zijn plicht op dat oogenblik. Maar, te midden van dien arbeid, waartegen zijn aan luxe gewend lichaam zoo weinig bestand was, overviel hem weldra die ernstige ziekte waardoor èn aan dat werkzaam deelnemen aan den oorlog, èn aan de macht van madame de Chateauroux een plotseling einde werd gemaakt. Gedurende die ziekte, een gevolg vermoedelijk van een zonnesteek, deed de stervensvrees voor een tijd de zinnelijke begeerte, zoolang het gevaar dreigde van den dood, te niet. Dat gevaar, eerst al te licht geteld, nam spoedig een zoo dreigenden vorm aan dat in Parijs reeds het praatje werd verspreid van 's Konings dood. Maria Lexzinska en Mesdames de prinsessen ijlden van Versailles | |
[pagina 487]
| |
naar Metz, onzeker of ze nog bijtijds zouden komen. En de gouverneur van den Dauphin ondernam insgelijks op eigen verantwoording de lange reis, met zijn pupil, en liet zich, ook toen onderweg een tegenbevel werd gezonden, niet weerhouden verder te gaan (een eigenmachtige daad om wat hij plicht achtte, die hem, na het herstel van den Koning, zijn positie en betrekking van gouverneur zou kosten). Te midden dier consternatie door het geheele rijk drongen de biechtvaders in Metz aan op bekeering van den stervendverklaarden Koning, en meenden terecht, dat ze hem de laatste sacramenten niet mochten toedienen zoolang de ontheiligende tegenwoordigheid der maîtresse, madame de Chateauroux, nog in Metz werd geduld. Toen stemde de Koning,Ga naar voetnoot*) (evenals hij het later bij den moord-aanslag op hem bewees, ten tijde van madame de Pompadour, vol schijnbaar berouw over zijn zonden zoodra er een schijn was van dood kunnen gaan,) er dadelijk bereidwillig in toe dat èn madame de Chateauroux èn hare zuster madame de Laraugais bevel ontvingen zich uit de voeten te maken. Zelf sprak hij met zwakke lippen dat ‘Ni sa soeur’Ga naar voetnoot†) uit, als het onherroepelijk vonnis. En er waren genoeg jaloersche hovelingen, die met groote Schadenfreude in allerijl voor de uitvoering zorgden. In één nacht verdween de aanstoot gevende gang zoo geheel en al, als ware hij er nooit geweest. De beide zusters, zooeven nog met eer beladen, vertrokken, nu zij gevallen waren, uit Metz onder zulk een schimpen en schreeuwen der bevolking, dat zij in voortdurend levensgevaar verkeerden. En haar geheele reis naar Parijs was één voortdurende smadelijke beleediging. Overal waar men haar herkende jouwde men haar uit, en dreigde met nog erger. In Parijs zelf kwamen ze ten slotte slechts met groote moeite veilig in haar paleis. Daar, in de hofstad, heerschte de grootste liefde en geestdrift voor den Koning, die op dat tijdstip voor het volk, - steeds zoo gemakkelijk te blinddoeken en tot vereering te brengen -, een voorwerp was van de uiterste aanbidding en toewijding; een held die vrijwillig de onzekere oorlogskansen was gaan trotseeren, en voor wiens redding uit zijn gevaarlijke ziekte overal op de knieën werd gebeden, op straat en in de kerken. Gelegenheids-dichters gingen zóó ver dat ze de onverkwikkelijkste bijzonderheden van de ongesteldheid, zonder één détail te sparen, ten papiere brachten in dichtmaat; en de stemming van allen gaf zich lucht in dien in deze angst-dagen uitgevonden liefde-naam, die aan het einde zijner regeering als een bespotting van hem klinken zal: ‘Louis le Bien Aimé’. Hijzelf, intusschen in Metz herstellend van zijn zware koortsen, scheen in den aanvang geneigd zijn sterfbedbekeering tot een levensdaad te maken. Hij vroeg Maria Lexzinska hem ‘het haar aangedane verdriet te willen vergeven’, en in de eerste weken van herstel leidde hij dan ook met haar een veelbelovend leven van kalme verzoening en vriendschap. Maar ongelukkig was zij te weinig een vrouw, om een man als hij reeds geworden was blijvend te boeien, of liever terug te winnen, wat zooveel moeielijker nog is. De jaren van haar verwaarloozing hadden er toe bijgedragen haar vroomheid in dweepziekheid te verkeeren. Missen aanhooren, bidden, kloosterbezoeken, en verder ‘le Jeu’ en nog eens ‘le Jeu,’ daarmede vulde zij hare dagen, eentonig en onbeteekenend. En zoo kon het niet heel lang duren of de Koning begon zich, kort gezegd, gruwelijk te vervelen bij haar, en naar andere vrouwen van vroolijker aard terug te verlangen. Als ze hem naar zijn verdere plannen vroeg gaf hij haar weldra korte onvriendelijke antwoorden en spoedig zond hij haar naar Versailles, waarheen haar kinderen reeds vooruit gereisd waren, terwijl hijzelf zich nog elders begaf, en weigerde aan haar verlangen bij hem te mogen blijven gevolg te geven. - Van deze eerste schrede terug naar den vroegeren weg ging het nu spoedig snel verder in achterwaartsche richting. Het | |
[pagina 488]
| |
heimwee naar de verjaagde werd van dag tot dag sterker. En eindelijk brak het oogenblik aan waarop hij, in Versailles weergekeerd, haar door een hoveling, ik meen de gedienstige Richelieu, liet verzoeken aan het Hof te willen terugkeeren, m.a.w. haar nog ledige plaats van maîtresse weer te willen innemen. De Maurepas was indertijd in Metz de uitvoerder geweest van het bevel tot onmiddellijk heengaan aan de schoone de Chateauroux gegeven, en niet zonder bijbedoeling van boosaardigheid koos Lodewijk XV daarom juist hem uit tot het weer in eere herstellen der beleedigde gunstelinge. Is het daarom wáár, wat in sommige Mémoires wordt beweerd, dat hij, Maurepas, uit vrees van te zullen moeten boeten met ongenade voor het in Metz tusschen hem en de hertogin de Chatauroux gebeurde, zijn toevlucht nam tot vergift om haar thans onherroepelijk onschadelijk te maken, of moet men aan die andere lezing gelooven, volgens welke zij zelve haar dood heeft verhaast door het begaan van onvoorzichtigheden op een voor haar gestel critiek oogenblik? Hoe dit geweest zij, het is een feit dat madame de Chateauroux reeds ongesteld was toen de uitnoodiging van Lodewijk XV haar gewerd. Nog dienzelfden avond schreef ze een kort en overgelukkig briefje aan een harer vriendinnen om deze die blijde tijding mede te deelen. Den volgenden dag echter verergerde haar toestand. Zij had nu zware koortsen, en, terwijl boven haar hare zuster: madame de Larauguais, met wie ze samen woonde, van haar toestand onkundig, als kraamvrouw ter neder lag, streed zij-zelve weldra haren doodstrijd, juist op het oogenblik waarop zij, met het eindigen van haar ongenade, de geheele wereld opnieuw aan hare voeten zag liggen en haar zag toe wenken met de schoonste beloften van macht en praal. Geen wonder dat de droefheid van Lodewijk intens en oprecht was bij het vernemen van dit tragische einde zijner illusiën. Met een eigenaardige opflikkering van godsdienstigheid zeide hij tot madame de Larauguais, die haar troosteres-rol bij hem kwam spelen: ‘De Voorzienigheid heeft ingegrepen en het anders gewild dan ik.’ Behalve dat gezegde echter gaf hij geen blijk van ernstige gedachten. Te midden reeds van zijn droefheid werd het verlangen weer levendig om de nu voor goed ledig geworden plaats gauw vervuld te zien door een andere schoonheid. Een van zijn levenbeschrijvers zegt terecht van hem: ‘Hij was vóór alles een man van gewoonte.’ Zijn maîtresse was voor hem óók een gewoonte; een wijkplaats waarheen hij zijn verveling overgebracht, in de hoop dat zij die zou weten te verdrijven. In dien toestand had hij een favorite nóódig. Zijn vrouw, verdiept in haar godsdienstleven, nam wèl hare plichten waar, gedwee en onderworpen, van Vorstin; maar het viel haar niet in haar man méér nog te zijn dan dat. De maîtressen daarentegen hadden er belang bij zichzelve op alle mogelijke wijzen, met alle in haar bereik staande middelen, aangenaam te maken; omdat hun wankele positie zich alleen dáárdoor handhaafde. Madame de Pompadour heeft het in dit opzicht het verst gebracht; en daardoor ook het langst en oppermachtigst van allen weten te regeeren. Toen haar invloed op de zinnen lang was vervlogen, toen zij als vrouw reeds sinds lang niet meer onontbeerlijk was, toen, door haar ongeëvenaarde listigheid in het den Koning weten te boeien, wist zij nochthans, tot aan haar dood toe zich op hare plaats te handhaven. De tijd waarop haar rijk een aanvang neemt is, met den dood van de hertogin de Chateauroux, genaderd. Deze is gestorven, de Koning hunkert naar een plaatsvervangster; het is geen wonder dat alle hofdames elkander de eer betwisten dat te worden, dat er tallooze intrigues worden gesmeed in den Hofkring en daarbuiten, met de meest ingewikkelde nevenbedoelingen soms. De overwinning bleef aan madame de Pompadour, toen nog madame d'Etiolles, die, zonder veel andere hulptroepen dan hare schoonheid en slimheid, zegevierde over al hare meer voorname, meer met den Koning in aanraking komende mededingsters. (Wordt vervolgd.) |
|