onze qualificatie althans in goed gezelschap is. Of dit gezelschap strekt tot eere van den heer v. Gr. mogen anderen opmaken uit het komende:
‘Als zijn eersten compagnon de misère noemt de heer v. Gr. Paus Clemens XIV. Volgens de heerschende macht in de Kath. Kerk - (natuurlijk der Jezuïten, de nachtmerrie van alles wat staat vijandig tegenover de Kerk, niet waar Mr. v. Gr.?) was hij een vijand van de katholieke Kerk, omdat hij de Jezuïtenorde ophief.
Mag ik U hier even op kleine vergissingen wijzen, doch vooraf opmerken dat U abusievelijk paus Clemens XIV naar uwe zijde trekt.
Clemens XIV staat onder ons Katholieken volstrekt niet bekend, als een vijand der Kerk; hij moge zich dan al door de Bourbonsche hoven van Frankrijk, Spanje, Napels en Parma te veel hebben laten intimideeren, toen ze van hem eischten de opheffing van genoemde orde. Gaarne hadden wij dezen Paus krachtiger zien optreden tegen de vijanden dier orde; maar daarom is hij geen vijand der Kerk. Die conclusie gaat te ver. Hoogstens blijkt uit het feit der opheffing, dat hij den Jezuïten niet gunstig gezind was. Ter verontschuldiging van dezen paus, voorzooverre het betreft de uitvaardiging zijner breve ‘Dominus ex Redemptor’ kan men zeer goed aanvoeren de uiterst moeilijke omstandigheden waarin ook deze Paus verkeerde. Reeds Clemens XIII, was door den franschen ambassadeur bedreigd met de belegering en uithongering van Rome. Clemens XIV moest voor het onbeschaamde aandringen van den Spaanschen gezant Monino zelfs vluchten naar Castel Gandolfo. En zoo U wilt weten hoe de Jezuïten zelf denken over de suppressie, dan mogen we volstaan met deze uitspraak van pater Cahour: ‘La suppression fut-elle légitime?’ ‘Oui, car le St. Siège avait le droit de supprimer ce qu'il avait lui-même établi.’
En nu de vergissingen.
1o. De Jezuïtenorde is niet opgeheven in 1774 maar in 1773. De breve ‘Dominus ex Redemptor’ schijnt tusschen 8 en 17 Juni 1773 door den Paus onderteekend te zijn; zeker is het, dat ze te Rome werd afgekondigd op 16 Aug. van dit laatste jaar (Albers Kerkgesch. II. p. 499, ook Herder, Brück etc).
2o. Ook is paus Clemens niet enkele dagen, maar ruim een jaar na de uitvaardiging dier breve overleden, n.m. op 22 September 1774.
We weten natuurlijk niet of het in uwe bedoeling lag te insinueeren, dat de Paus door de heerschende macht in de Kerk (lees s.v.p. Jezuïten) zoo spoedig aan zijn einde kwam. Voor de overige lezers en lezeressen van dit periodiek, die misschien werkelijk dezen indruk mochten! hebben gekregen, door uw bericht over het snelle einde van den Paus, gelde het volgende.
De Jezuïten zijn inderdaad (hoe kòn 't ook anders!) door hun vijanden beticht den Paus vergiftigd te hebben; doch omdat 't een fabel is van hetzelfde geringe allooi als er reeds zoovele tegen de beroemde Societeit zijn uitgestrooid; een fabel reeds herhaaldelijk afdoende weerlegd, kunnen wij ons veilig ontslagen rekenen van den plicht om 't hier opnieuw te doen. Mocht iemand meer van deze fabel wenschen te vernemen, dan raadplege hij s.v.p. slechts: Duhr, Jezuïtenfabeln, Freiburg 1899. III deefl. S. 62 etc.
Volgt thans als 2de compagnon de misère (misschien ook als slachtoffer der heerschende macht!?) Quesnel de beroemde (sic!!) schrijver van het bekende werk ‘les Reflexions morales’.
Zeker Mr. v. Gr., U heeft 't bij het rechte einde. 101 stellingen uit dit boek zijn veroordeeld. Tot zijn dood heeft deze man geageerd en geïntrigeerd tegen de Kath. kerk en Haar Paus, (een verschijnsel dat nog dagelijks voorkomt!) Hij was een der gevaarlijkste hoofden der Jansenisten; en noem nu zoo iemand maar een man die zijn leven opoffert voor de kerk! 't Is belachelijk!
Het afdrukken van Quesnel's 85ste stelling met de bijvoeging dat deze stelling door Rome is veroordeeld, moet hier in 't zinsverband natuurlijk getuigen dat Quesnel slechts de waarheid voorstond en Rome hem dus ten onrechte veroordeelde. Bij den lezer die niet beter weet, wordt natuurlijk weer de indruk gevestigd dat Rome 't lezen der H. Schrift verbood. In den noot aan den voet der bladzijde, wil schrijver zeker de tegenwoordige taktiek der kerk aangeven; maar hij zegt hier weer veel te weinig. De kerk laat niet alleen toe dat de H. Evangeliën en Handelingen der Apostelen worden gelezen, Ze moedigt het ten sterkste aan, ze moedigt zelfs aan, gelijk ze het altijd heeft aangemoedigd om den Bijbel te lezen. Alleen ze eischt (en met het volste recht waarborgen, dat haren kinderen geen vervalschte bijbels in handen komen, en ze leert, dat de lezing van den onvervalschten Bijbel haar kinderen niet zal schaden, maar integendeel zal goeddoen. Aan ongeletterden en aan enkele andere ontraadt de kerk de lezing van sommige gedeelten uit den Bijbel. Is dit verkeerd gezien?
Och Mr. v. Gr. het is overbekend, dat men onzen kinderen geen scherpe messen in handen moet geven (hoe onmisbaar die voor hen die er mee kúnnen omgaan, ook zijn) en dat de spin (ik denk hier aan de vele spinnige en giftige uitvallen tegen onze Kerk) gift zuigt uit bloemen, waaruit de bij haar honing puurt.
Ook Friedrich, Döllinger, Reinkens en Schell zouden mannen zijn die hun leven voor de kerk hebben opgeofferd doch die - o wreedheid en tirannie van de heerschende macht in de kerk, - door den Paus zijn geëxcommuniceerd, omdat ze hun overtuiging niet wilden prijsgeven.
De vraag Mr. v. Gr., wat de door U genoemde mannen vóór hun afval als professoren voor de kerk hebben gepraesteerd, kan hier gerust buiten bespreking blijven. De mannen, voor wie U het medelijden opwekt, hielden op katholiek te zijn sinds den dag waarop ze weigerden aan te nemen wat de geheele kath. kerk aannam. Waar zou het heen moeten met de kerk, indien ze de dwaling, dus ook het gevaar van misleiding voor anderen, niet meer mocht signaleeren, wáár ze die dwaling en dat gevaar ook opmerkt? indien ze dengene die hardnekkig aan zijn dwaling volhoudt niet meer mocht afsnijden van haar gemeenschap? Heeft Mr. v. Gr. wel eens bedacht dat ook de kath. kerk in haar geheel een overtuiging kan hebben en heeft in geloofszaken en dat het dus wel veeleischend is te vorderen, dat de kerk die overtuiging verdonkeremane om der wille van eenige hard-