Kerstmis-nabetrachtingen.
I. Ook een Kerstverhaal.
Er was in de Kerstdagen een rijke vrome man, die een droom had. Hij droomde dat een engel hem verscheen, en tot hem zeide: Kom.
Hij ging.
En de engel voerde hem in een arm huisgezin, en zeide: Geef.
Met een bezwaard onwillig gemoed nam de rijkevrome man zijn beurs, en gaf... een gulden.
Weer voerde de engel hem in een ander arm huisgezin, en zeide: Geef.
Het gelaat van den rijken vromen man werd nog onwilliger, zijn gemoed nog bezwaarder; echter trok hij opnieuw zijn beurs, en gaf... vijftig cent.
En ten derden male voerde hem de engel in een arm huisgezin, en zeide: Geef. -
Maar nu rukte zich de rijke vrome man van den engel los, en riep woedend: ‘Neen, neen. Dat doe ik niet. Nu is het meer dan genoeg.’
Waarop de engel verontwaardigd uitriep:
‘En ik dacht toch, dat gij een vroom man waart. Gij hebt immers altijd gezegd dat gij zeer vroom zijt.’ -
‘Ja’ sprak de rijke vrome man: ‘Dat ben ik ook. Ik ben zeer vroom zelfs. Maar... het mag niets kosten.’ -
(Vrij naar Simplicissimus).
Wat ik hier aan Simplicissimus ontleen, heeft daarom zulk een indruk op mij gemaakt omdat het zoo scherp-wáár is.
Zoo zijn rijke vrome menschen.
Ik-zelve behoor immers tot een familie, wijdvermaard in alle hare vertakkingen om dat vroomheid-schild, - en óók rijk met aardsche goederen gezegend, al ben ik-zelve, door het verlies van mijn ouders fortuin, dat geenzins.
En ik heb het daardoor van kind-af zoo onophoudelijk gezien: De vroomheid moet vooral niets kosten, geen opofferingen van den geldbuidel, want dan... is ze naar de maan. -
Zondags naar de kerk gaan, met een mooie japon en een dito hoed, en een kerkboek met een gouden slot; - met een hoogen hoed, en een duren pels, en een lintje in 't knoopsgat, o ja, dat is zéér stichtelijk, en dat doet men gáárne. - En óók het teekenen op liefdadigheids-lijsten, zoo breed-voluit met je naam en je titels, het staan op dezelfde manier in de jaarverslagen van christelijke en brave vereenigingen, als lid of beschermheer of -vrouw, zeker dat is allemaal 'n soort vromigheid, die weer op 'n andere manier ruimschoots inbrengt wat zij je kost. -
Maar kom den rijken vromen als je blieft voor de rest niet aan met geven, met geldgeven, want dan... ‘Voort van mijn deur’ - ‘Ik ben zéér vroom, maar het mag niets kosten.’
Maar, er is ook nog een andere, door Simplicissimus niet aangeroerde wijze, waarop de vroomheid van zekere soort christenen hun ‘niets kosten’ mag. Dat is waar het geldt te vergeven. - ‘Ik ben zeer vroom, maar het mag niets kosten.’ D. w.z. het mag mij-zelf óók niets kosten van zelfoverwinning, van op-zijde-zetten van een ondergane beleediging, van vergeten van een ouden grief, van opzoeken een afgedwaalden vereenzaamde; - niets in een woord van alles wat mij-zelven zelfverloochening enzelfopoffering zou kosten, dooden van het eigen-ik. -
Met ontbloot hoofd en uitgestreken gezichten straks in de kerk het: Vrede op Aarde zingen, ja dat kunnen zulke christenen o zoo mooi.! Maar... zelf iets bijbrengen tot dat: Vrede op Aarde, door 't eerste woord te spreken van verzoening tot een die nog niet zoo ver is, door uit te wisschen een begane schuld, door te vergeten een gesproken bitter woord, door, kort-gezegd, te handelen in den geest van Hem, die in dezen Kerstnacht werd geboren, en ter wiens verheerlijking al die zoogenaamde vroomheid dient, kom dáár als je blieft niet om.! - - ‘Ik ben zeer vroom, maar het mag niets kosten.’ - Ik ben precies even hard, even hoogmoedig, even haatdragend, even scherp van oordeel, even bitter-gestemd tegen hen die mij wat misdeden, als altijd. - In dat opzicht mijn vroomheid toonen door Christus na te volgen, die zeide: Wie U op de eene wang slaat, dien reik ook de andere, die in dezen nacht