De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdHoofdartikel
| |
[pagina 450]
| |
men al van andere zijde maande te wachten tot kennis van zaken in staat zou stellen tot een oordeel, men bleef protesteeren met hevige verontwaardiging. Doch nu de agitatie, waarmee zoovele weldenkenden zich lieten meesleepen gezakt is, mag men wel eens even kalm nadenken over de vraag, hoe het mogelijk is, dat de terechtstelling van een voor dien tijd aan de meesten onbekend persoon zooveel kabaal kon verwekken. Vreemd, dat men niet eerst afwachtte de openbaarmaking van het dossier, dat men direct geloof sloeg aan allerlei praatjes, zooals b.v. dat Ferrer's verdediger was gevangen genomen enz. - Vreemd? Ach, welneen, voor ons, Katholieken heelemaal niet vreemd, waar wij weten, dat bij zoovelen onzer tegenstanders geen middel ongeoorloofd schijnt, wanneer zij kans zien of maar een schijn van kans, om ons of onze Kerk aan te tasten. De anarchisten hebben dat diepgewortelde anticlericalisme handig geëxploiteerd bij de zaak-Ferrer. Het verwekken van opstootjes is voor hen, o, zoo 'n goedkoop middel! Immers, het leegloopend uitschot, aangevuld door wat opgeschoten bengels, is voor zoo 'n aardigheid altijd te vinden, al weten zij kwalijk, waar het om gaat. Nu hadden zij bovendien het voorrecht in één oogwenk heel de eerzame vrijzinnige pers op hun hand te hebben, want - het was in Spanje gebeurd, in het donkere Spanje, waar priestermacht en conservatisme elkaar de hand reiken om het volk te verdrukken. De Katholieke koning van Spanje had geweigerd gratie te verleenen; men kon de schuld schuiven op de Kath. Kerk! Of men nu al van onze zijde aantoonde aan de hand van Spanjes wetten, dat de koning niet vrij was in het verleenen van gratie. Of men ook erop wees, dat conservatief in Spanje niet hetzelfde is als Katholiek, zoodat het conservatieve ministerie, dat werd verantwoordelijk gesteld volstrekt niet identiek was met een Kath. ministerie etc. Het baatte niet, men was te verontwaardigd om te willen luisteren. Totdat de roes bedaard was en de verdere nuchtere gebeurtenissen, iemand die niet persé doof en blind wil zijn, de feiten in hun ware licht toonden. Men moest nu in zijn diepste binnenste wel erkennen, dat anticlericale ijver ditmaal wel wat heel rare sprongen had veroorzaakt. Het gerucht in den lande verstomde nu aanstonds. Zij die al gestemd hadden voor Ferrermonumenten en Ferrer-straten en -pleinen lieten niet meer van zich hooren. Neen toch, er waren er enkelen, die moedig erkenden, dat zij zich deerlijk hadden bedrogen. Zoo de TelegraafGa naar voetnoot*), die in een lang artikel aantoonde, dat men zich wel een weinig had geblâmeerd, door zoo geestdriftig den anarchistischen voorzanger na te brullen. In een artikel getiteld: ‘Voor de laatste maal Ferrer’, schrijft dat Blad: ‘De meeste menschen, die niet aan protest meetings hebben meegedaan, die hoogstens eenige oogenblikken innerlijk verontwaardigd geweest zijn, hebben toch iets gemeen gehad met de meetinggangers, met de luidst verontwaardigden, met de felsten tegen Spanje en zijn jongen koning. Dit: ze hadden eveneens zelden of nooit van Ferrer gehoord en wisten evenmin, wat hij voor een sinjeur was.’ Dan volgt tot hun aller onderrichting een stuk levensgeschiedenis van Ferrer, waar we als meest stuitende bijzonderheden vernemen, dat hij zijn gescheiden vrouw de kinderen afnam alleen om de moeder te krenken, die er dan ook toe kwam op hem te schieten, maar na haar verdediging werd vrijgelaten. Later zien we hem den streng-geloovige en oerconservatief uithangen tegenover een zekere oude juffrouw Meunier met wie hij intiem was geworden en de gelden, die deze kerksche vrouw hem jaarlijks gaf en naliet voor het stichten van een crêche, besteedde hij voor de oprichting van zijn atheïstische en anarchistische scholen. Hij leefde in weelde en verwaarloosde zijn kinderen zoodanig, dat één dochter in een fabriek werkte en op een zolderkamertje haar kinderen ter wereld bracht. Verder lezen we, dat hij omging ‘met alle leiders van het internationale anarchisme, (hij) beval de propaganda van de daad aan en stichtte in zijn vaderland scholen waarvan hij zelf zegt, dat zij de kinderen in plaats van hen voor te liegen, dat men hen wilde opvoeden tot brave arbeiders, kooplieden of ambtenaren, met revolutionnairen geest moeten vervullen en zoo de bestaande maatschappij bij den wortel moeten uitroeien.’ Er wordt dan gevraagd of men door te protesteeren tegen de veroordeeling van | |
[pagina 451]
| |
Ferrer, partij wilde trekken voor een leer, die in de praktijk werkt met nitro-glycerine, knalkwik en dynamiet? In hetzelfde Telegraaf-artikel lezen we, dat Harden, de bekende journalist, dien niemand van clericale neigingen zal verdenken, naar aanleiding van de vrijheid in Spanje schrijft: ‘In welke monarchie kunnen belijders van republikeinsche en onvermomde revolutionnaire beginselen door den Staat bezoldigde professoren en zelfs senatoren zijn? In Spanje. Welk katholiek rijk duldt atheïstische scholen en eene door de roode repukeinen bestuurde vrije universiteit? Spanje. Waar kan een anarchistisch agitator straffeloos tegen koning en kerk, ministers en legerhoofden dreigende toespraken houden? In Spanje. Waar laat de gevangenis-directie brieven doorgaan als die van Ferrer, waarin hij aan zijn beminde schrijft over de infame daden der regeering? In Spanje. De vrijheid in Spanje is heel wat grooter dan o.a. in Duitschland.’ - De Telegraaf vervolgt dan: ‘Op meetings zijn andere dingen verteld: men wist er weinig van, en wat wij wenschen, gelooven wij gaarne. Nu is een kleine afrekening noodig en het erkennen van het feit, dat velen zich geweldig geblâmeerd hebben.’ - In de Nieuwe Gids erkent Mr. H.P. Marchant: ‘Dat hierover zulk een hevige beweging op touw gezet is, is nog aan andere motieven toe te schrijven, dan aan een geschokt rechtsgevoel. De vijanden van den clerus nemen het op voor den vrijdenker, terwijl stellig niet de clerus getracht heeft hem te redden. .... En daarnaast zien de mannen der revolutie in het geval een gunstige kans om propaganda te maken en menschen aan allen revolutionnairen zin vreemd, hierin te betrekken.’ Juist, vijanden van den clerus en dan... propaganda! O, de kortzichtigheid van zoovele toch heusch niet revolutie-gezinde lieden, die zich telkens weer door socialisten en anarchisten laten beet nemen. Wat maakt anticlericale hartstocht sommigen toch blind en wat moeten zij zich schamen, als ze eindelijk tot klaarder inzicht komen. Niet in alle bladen, die aan het lawaai meededen, erkent men, als in de Telegraaf, leelijk zich te hebben vergist. In de Nieuwe Rotterd. Courant, vertelt de Spaansche correspondent, die na in Holland geweest te zijn, naar Spanje terugkeert, wat hem in den trein wedervoer. Hij doet het zoo luchtigjes-weg, maar voor wie goed leest, niet minder zeggend: ‘Ik begin een gesprek over het liberale ministerie en over Ferrer. Over het eerste is hij enthousiast, over Ferrer haalt hij de schouders op, met de woorden: Een heele opruiming! Ik doe enkele vragen, maar hij vindt het prachtig en “zeldzaam rechtvaardig.” De andere reiziger dito! - U is zeker conservatief, vraag ik. - Nee, Republikein en Cataloniër! - Zijn alle republikeinen het er dan mee eens? - Maar natuurlijk! - Dan zwijg ik maar, met het gevoel van iemand, die gesproken heeft over iets, waarvan hij geen verstand heeft.’ De meeste andere bladen echter zwijgen in roerende eensgezindheid: als het geldt een aan de Kerk aangedaan onrecht te herstellen, dan verstomt het rechtsgevoel, waarvan de brave harten anders zoo geweldig kunnen kloppen. - Waarom ik waagde voor deze beschouwingen een plaats te vragen in de Lelie? Was het alleen om mijn geschokt rechtvaardigheidsgevoel een zekere voldoening te verschaffen? Neen, niet daarom alleen, maar vooral, om er het mijne toe bij te dragen dat de lezeressen van de Lelie op dit punt niet eenzijdig zouden worden ingelicht.Ga naar voetnoot*) Daarom haalde ik slechts onverdachte getuigenissen aan. Want de vrees, dat antipapisme ook eenigen van hen min of meer benevelt, acht ik volstrekt niet ongegrond. Waarmee ik geenszins zeggen wil, dat ik mij niet in hun gedachtengang kan verplaatsen. Uit eigen ondervinding toch weet ik, hoeveel vooroordeelen men kan koesteren als gevolg van slechte of eenzijdige voorlichting. Een vrije meeningsuiting, zooals die in de Lelie door onze Geachte Redactrice zoo voorbeeldelijk wordt toegestaan, kan zooveel bijdragen tot het wegnemen van vooroordeelen, tot het doen waardeeren van wederzijdsche opvattingen. Ik ben dan ook vast overtuigd, dat zulk een vrije meeningsuiting, in alle kalmte en zonder hartstocht, ontzettend veel bijbrengt tot verruiming van begrippen, tot | |
[pagina 452]
| |
verhoeding van eenzijdigheid, mits de wil daartoe goed is. En als ik nu mijn bescheiden meening zeggen mag, dan geloof ik, dat wij allen uit die Ferrer-geschiedenis wel iets kunnen leeren. De eenen om uit eigen oogen te kijken en zich niet door anticlericalen hartstocht te laten verblinden, de anderen, dat de teekenen des tijds het hun tot plicht maken, zich niet te verliezen in egoïstische vroomheid, maar ook in het openbare leven op de bres te staan en te zorgen, dat de waarheid uitschijne voor een ieder - althans voor ieder, die van goeden wil is. S.v.G. |
|