Gedachtenwisseling.
Politie-Invallen.
Het sensatiebericht in de Haagsche couranten van October, dat heeren officieren gereglementeerd waren, voortaan niet meer in 't publiek te schrijven dan na censuur van hun Departement, had mij doen vreezen, voortaan de causeriën van den heer Schraver, uit de Lelie te moeten missen.
Alzoo gevoelde ik mij ten hoogste verheugd, bij vernieuwing van dien auteur eene gedachtenwisseling te lezen, als vervolg op zijne eerste, over politie invallen.
Gaarne ben ik dus bereid den heer Schraver op zijn hoffelijk gestelde vraag van antwoord te dienen.
Het is mij een waar genoegen te midden van de Dames te mogen discuteeren over hun belangen. Want, de belangen van huisgezin en staat, waarom het gaat, verdienen ook de aandacht van de dames. Ik zou haast zeggen allereerst de Dames, want de Vrouw - kan als zij wil - regeeren, en de zeden maken.
Laat ik dan den heer Schr. allereerst opmerkzaam maken op zijne afwijking ten opzichte van het noemen van Levensverz.-Maatschappijen in één adem met minderjarige meisjes; zoowel van aard als voor wetstoepassing van verschillend allooi.
Vervolgens, dat de heer Schr. door het spreken van ‘minderjarige’ kinderen, geen duidelijk aanschouwelijk beeld geeft van 18 à 20 jarige boerenmeisjes.
En eindelijk nog, tot wederzijds en voor de lezeressen duidelijk begrip, dat ik het klaar met den heer Schr. eens ben, dat vuile menschen die kinderen exploiteeren, straf verdienen, liefst levend verbrand moesten worden. En immer als de heer Schr. mij dergelijke gevallen wijst, zal ik gaarne de eerste zijn er de vlam in te steken.
Maar!
Wie is de schuldige?
Noemt gij de arme man, die - zooals ik onlangs las - op een kassiersstoep een zak rijksdaalders zag en die meenam, den schuldige?
Of heb ik het recht dien man iemand te vinden om de hand te drukken voor zijn zorgzaamheid, en den kassier den schuldigen idioot te noemen?
Niet Duitsche Greet was de schuldige zoozeer. Méér de Haagsche Hoppelala's die hare inrichting bezochten en van haar ëischtten een smakelijk menu.
Niet de arme vrouw, die door de maatschappelijke ellende tot brood gedrongen zich verkoopt of valt, is de schuldige, maar de poen (niet met een hoofdletter, zetter!) die de arme, wanhopende vrouw de hand reikt, niet tot steun, maar tot besmetting en ondergang.
Beschuldig, mijnheer!
Veroordeel en verbrandt!
Maar werp U niet met overmacht op een arm slachtoffer van de prulmaatschappij.
Doe een inval!
Maar doe het dan bij hem; op die kromming van die rijke gracht, bij hem die snachts laat thuis komt van een bordeel, en dan zijn innige-lieve-goeie-vrouw besmet, en zijn kinderen die hij dan teelt tot ongelukkige - voor den levensstrijd onmachtige en zwakke wezentjes maakt.
Doe het bij hem, die oorzaak is dat zijn ras verzwakt en dat er dus meer vrouwen worden geboren dan mannen en tegelijk door die overproductie de vrouwen het huwelijk onmogelijk maakt.
Doe een inval!
Maar doe het dan niet bij de arme, weerlooze vrouw die strijdt voor haar brood, maar doe het dan in dat gebouw, waar 's nachts om 2 uur, drommen rijtuigen en auto's komen aanrijden met de ‘fijnste’ minderjarige demi-mondaines, à f 25 tot f 100 per pièce voor heeren-gerecht.
Doe dáár de inval!
Of maak het U gemakkelijk, ze zijn daar zelf, dan kunnen ze tegelijk de inval zelf doen!
Ziedaar nu - waar wij komen aan ons verschil, waarde Heer. Gij wilt een inval dáár, gij wilt een inval bij Duitsche Greet, en de justitie slaat juist deze gevallen over.
Dus meet zij met twee maten! Justitia is niet meer blind. Haar schalen zijn niet meer gelijk. Evenals bij den winkelier zijn gewichten worden geijkt, maar niet zijn schalen (neem er het gewicht maar af dat er op staat, dan slaat de een veel meer door dan de ander), zoo is Justitia geijkt, maar zijn haar maten valsch.
En, ‘omdat’ ik nu in dat opzicht volkomen sociaaldemocratisch meedenk, dat er gelijke toepassing van recht moet heerschen, of het is: een arme boer of een rijke heer, of een vieze