eenige waarde zou hebben na de hiervoor verschenen werken, zooals ‘IJsbrand’, ‘Minnestral’, het door de Nederl. Tooneelvereen. alhier opgevoerde tooneelstuk en de enkele courantenartikels, welke allen de tolken waren en de klaagliederen deden weergalmen van een teleurgestelde en ondanks dat, toch allen nog als 't ware overvloeiden van de naweeën van een idée-fixe.
‘De Nachtbruid’, zoo heet dan de bedoelde nieuwe uitgave, - hetwelk nog als toelichting met zich voert: ‘Gedenkschriften van Vico Muralto’ - is eindelijk weer eens een boek, waarin de dichter aan het woord is, niet zoozeer in den letterlijken zin, doch meer in de hoedanigheid van een beter mensch. Het mag ons allen dan ook ten zeerste verheugen, dat deze schrijver, zoo nog niet geheel en al, dan toch reeds een heel eind op weg is om terug te komen van zijn eigenaardig bekrompen, idealistisch pogen tot rechtdoen en verbeteren, wat nu reeds zoo jammerlijk ontaard is in absurdheden als bijvoorbeeld zijn Amerikaansch tucht-kolonisatie-plan, maar, zooals uit dit boek weer blijkt, op een kleine uitzondering na, langzaam aan weer terugkeert tot de leer zijns geestes, in welks klanken zooveel meer bevrediging en troostrijks ligt, dan in het twistbrengend zoeken en pogen.
En Vico Muralto brengt waarlijk iets troostrijks aan allen, die meenen niet voor niets te leven, en die zich aan dit, zooal niet nieuwe, dan toch heel veel nieuws brengend Evangelie zullen kunnen laven in oogenblikken van moedeloosheid en neerslachtigheid.
Als aanhef voor zijn auto-biografie geeft Vico Muralto een inleiding, waarin hij het Noord-Hollandsche visschersplaatsje beschrijft, waarheen hij, door een geheimzinnig verlangen om op het plekje te wonen waar hij zijn wezenlijk geluk, nog zoo kort geleden gevonden heeft, gedreven werd en er nu zijn laatste levensdagen doorbrengt.
't Is niet om den romanvorm van dit boek te bespreken. Ieder die het boek leest, moet voor zich zelf maar uitmaken in hoeverre de inkleeding iets te maken heeft met de tendenz, ja, of het zelfs wel verkieslijk was, het in romanvorm te publiceeren. Het is hier meer in 't bizonder een aankondiging en aansporing om dit nieuw verschenen werk te lezen, wàt ook het oordeel der pers moge zijn. Want wat een zoo belangrijk vraagstuk als hier ‘het rijk der droomen en wederverschijningen’ geldt, mag niet aan het oordeel der critici alleen worden onderworpen, doch behoort volstrekt door ieder menschelijk wezen afzonderlijk nagegaan, onderzocht en overwogen te worden - indien hij de gave der droomen en waarnemingen bezit en niet is zooals Vico Muralto van den Hollandschen makelaar zegt, die nooit heeft geweten wat droomen zijn en zich zelf voor een heel gewikst en schrander mensch aanziet; of van den dikken, jovialen, Hollandschen docter, die aan alle droomen een pathologische beteekenis geeft en als beste medicijn daartegen aanbeveelt, het gebruik van een fijne sigaar en een stevige rumgrog vóór het naar bed gaan, of den droomloozen sjacheraar, die alleen de droomwonderen op de schilderijen van een Rembrandt of Ruysdael bewonderen kan, omdat zij zooveel duizend of honderd guldens vertegenwoordigen. En de vergelijking die hierop volgt tusschen den loggen, dommen Hollandschen boer, die weinig meer weet dan dat hij slapen, werken en eten moet en daartegenover den Piëmonteeschen geitenhoeder, die vóélt, zònder zijn heldere tenorstem in die streken niet thuis te hooren, is een uit de vele passages, waarmede dit boek doorvlochten is en waardoor men zoo niet aanhoudend, dan toch vaak neiging gevoelt, uit louter genot, dergelijke pagina's te herlezen.
***
Wat wil men nu eigenlijk? Kort geleden heeft de Bond van Nederl. Onderwijzers een adres aan den Raad gezonden, welks inhoud mij onbekend is gebleven, doch de strekking van het verzoek wel kon vatten.
Echter, tegelijkertijd met dat ingekomen adres, dienden B. en W. een voorstel in, om hoofden van kleine scholen (L.O.), voor de klas te brengen. Dit voorstel is na een nietszeggende discussie (hoewel er heel wat woorden aan zijn verspild) aangenomen, met welken uitslag twee partijen zich hebben verblijd met een doode musch.
Want wàt het motief was van B. en W., dat hen noopte tot het indienen van bovengenoemd voorstel, nog wel buiten allen invloed om van het adres van den Bond van Nederl. Onderw., weet ook nu nog niemand. Eerst werd een beschuldiging of verdenking geopperd, als wilde men door dezen maatregel de gemeentekas een voordeeltje bezorgen door de overbodig-wording, bij aanneming van het voorstel, van één onderwijzer op elke kleine school. Maar och lieve, dit motief