De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Om de eere Gods.’
| |
[pagina 421]
| |
lijk kabinet, dat den lande regeerde in naam van christenzin en christendeugd. - - - Dat Horstenboer dikwijls van Zaterdag tot Maandag afwezig was, dat wás zoo; óók dat het groote afscheidsdiner, dat hij over eenige dagen zou aanbieden aan den nieuw-benoemden gouverneur van Curaçao, een persoonlijken vriend van hem, ineens was afgezegd ‘wegens plotselinge rheumatische aandoeningen’, die hem verplichtten zijn kamer te houden. - - Toen hij 't dien middag hoorde, had hij geen oogenblik getwijfeld dat het wáár was, had nog aan zijn schoonvader, dien hij toevallig sprak, gevraagd of 't toch niets ernstigs was die ongesteldheid van Horstenboer. - - - - En die had geantwoord - nù herinnerde hij zich, een beetje haastig, een beetje kregel zelfs - - ‘Och wel neen, niets van belang, alleen maar lastig, heel lastig’. - - Govert-Jaap wist het wel, als er wat werd uitgebroeid dat het licht niet mocht zien, wijdde men hem er liefst niet in, hield hem, als 't eenigzins mogelijk was, er buiten. - - Dat griefde zijn eerzucht, zijn gevoel van eigenwaarde. Maar erger nog deed het hem pijn, dat venijn, dat weer werd rondgespuwd, door zoo'n vuiligheidjes-verhaal, op heel de richting; venijn waarmede Anna Holt en andere christelijke heeren en dames in hoogst eigen persoon een der hunnen bezwadderden, omdat de begeerte tot schandaalnieuwtjes rondbazuinen in hen sterker was dan die van zelfbehoud - venijn dat tot de verder-afstaanden, de groote hoop, ten slotte óók doordrong, vergiftigde den naam van de gehééle partij. - -
Ondertusschen had mevrouw Horstenboer een vertrouwelijk onderhoud met den Premier. - O, niet op diens bureau, maar, heel gewoon, bij hem aan huis, in zijn eigen kamer, waar de listige Calvijn-tronie, en de vulgair-mooie gekrulde-kapperskop van den Leider, en het aristocratisch-fijne gezicht van Groen van Prinsterer aan de wanden als het ware dienden, om te accentueeren de waardigheid van den hedendaagschen politieken leidsman der orthodoxen in Nederland. - Gedistingueerd, niet-al-te-opvallend, in een heel-donker prune lange jacquette en wandelrok, boa van skung, toque van violettes de Parma met prune fluweel, zat de nog altijd zeer gracieuse vrouw van even-middelbare jaren tegenover Eduma de Witt - - die bij zichzelf overlegde ondertusschen, wat 'n domoor die Horstenboer toch was geweest, als je zoo'n appetietelijke vrouw nog had, zich zóó te afficheeren met de eerste de beste meid! - In gedachten vergeleek hij zijn eigene echtgenoote, die hem alleen goed genoeg was geweest om hem zooveel kinderen te geven als hij lust had, en die zich nu door het huis bewoog, veelal in een dood-eenvoudige huisjapon, wat log, wat zwaar, zonder pretensie meer van jeugd of coquetterie, met deze gesoigneerde, elegante, aantrekkelijke verschijning! - - Hij kon den lust niet weerstaan haar een complimentje te zeggen. ‘Als U pleiten moest, zou U elk proces winnen; U hebt een’ - - hij durfde niet zeggen charme - - zocht wat verlegen naar 'n ander onschuldiger woord - ‘kracht van overreding, waarvoor je moet zwichten.’ - Enfin, al was het woord niet heel erinslaand, de blik zijner oogen, waarmee 't vergezeld ging, deed de rest; die blik koesterde haar als het ware met 'n insinueerende liefheid. - Mevrouw Horstenboer sloeg dan ook zedig den haren neer, speelde even nerveus met een harer boa-staarten - maakte tegelijk gebruik van de gunstige stemming door te zeggen: ‘Ik pleit nu toch óók. - - Voor 'n armen zondaar!’ - Want zij had 't zaakje graag genoeg geheim gehouden. Haar was de minister-vrouw-grootheid te lief, om niet zelfs hare jaloezie van echtgenoote te overwinnen. Na die eerste les, toen het geen haar had gescheeld, of haar mans positie had ze-zelve verspeeld, door haar toorn over zijn ontrouw uit te bazuinen, zou ze zeker deze maal wel hebben gezwegen, indien niet 'n weggejaagde knecht en meid hadden goedgevonden wat ze ervan wisten openbaar te maken eer het te laat was. - De knecht namelijk was in 't geheim geweest van Horstenboer voor zijn reisjes naar Brussel, die heetten te zijn naar Antwerpen, naar zijn daar gevestigden broer, den groot-koopman Horstenboer; die knecht ook bezorgde de post, de briefwisseling, in één woord beredderde 't heele zaakje. En ongelukkig, terwijl Horstenboer weg was voor een paar dagen, heel netjes alles gearrangeerd onder den schijn van 'n weekje uit, dat de twee broers samen in Parijs heetten te verbrengen, was mevrouw Horstenboer er achter gekomen, hoe hare keukenmeid moest bevallen, en hoe de schuldige daarvan woonde in haar eigen huis, was haar correcte, nette ‘Jean’; in al de onkreukbaarheid van zijn witte das en zwarte rok-voorkomen had hij dat zaakje afgespeeld - en wilde nu niet eens opkomen voor zijn vaderschap, had geen lust, - zeide hij - zich al zoo gauw voorgoed te binden. - ‘Fi-donc, 'n schandaal met je bediendenpersoneel in je eigen huis! - ‘Mevrouw Horstenboer was wèl lid van alle mogelijke christelijke vereenigingen om gevallen meisjes te helpen, en arme zuigelingen te redden, maar hare christelijke liefde schoot te kort, nu er nog | |
[pagina 422]
| |
iets anders van haar werd gevraagd dan haar geld, en haar naam in de jaarlijksche lidmaatschap-lijsten. - Driftig zette ze dat ‘slechte meisje’, die zich zoo onfatsoenlijk-gedragen hebbende Sientje, aan de deur, en wees die deur eveneens aan den in zijn zelfverzekerd-optreden zich zeer beleedigd-toonenden ‘Jean’- ‘Het zal mevrouw te laat berouwen’ - had hij gezegd. - Zij, in haar drift, had er toen niet op gelet. Maar daarna, - niet alleen zij-zelve had daarop dien anonymen brief gekregen, die haar naar Brussel dreef om de waarheid omtrent den inhoud ervan te onderzoeken, óók de ministerie-leden collega's waren op die wijze in kennis gesteld met het particulier leven van Zaterdag-tot-Maandag des christelijken ministers Horstenboer; wat erger was nog, ook verscheidene invloedrijke hooggeplaatste liberalen, door Jean op diners wel eens ten huize zijner meesteres gezien, had hij langs dien anonymen weg een wapen in de hand gegeven. - - Wat hielp het, of Horstenboer al vloekte, dat zijn vrouw toch wel had kunnen wachten tot hij terug was, vóór ze dien knecht aan den dijk zette; met geld had hij dan immers alles kunnen in orde brengen! - 't Feit lag er toe. Mevrouw Horstenboer echter was niet voor niets zich bewust, dat haar takt en haar charme haar veel vrienden in alle politieke kringen hadden gemaakt. Zij was het, die er de voorloopige uitredding op vond, dat haar man zichzelf ziek meldde met rheumatische aandoeningen. Op die wijze behoefde hij zijn collega's niet onder de oogen te komen vóór zij had ‘gewerkt’ voor hem, - Eduma de Witt glimlachte vergoelijkend bij die arme-zondaar-toespeling der vergevensgezinde echtgenoote. ‘Wij struikelen allen dagelijks in velen’ - - antwoordde hij ironisch. Maar mevrouw Horstenboer, diplomatisch, deed of het hem ernst was, en beäamde met een weemoedigen zucht: ‘Nietwaar! - Oordeelen en veroordeelen kan iedereen. - - Maar als ik, die hier toch de naaste ben, kan besluiten, omdat onze christelijke leer het gebiedt, te vergeven, dan waarlijk behoeven anderen toch niet...’ - - Excellentie maakte een droevig-toestemmende beweging, die als zwijgend zeide hoezeer hij deze christelijke-liefde-beschouwing met haar eens was, maar tegelijk voegde hij er bij: - - ‘Als Verhaeghen er maar niet óók de lucht van had gekregen; U weet niet hoeveel invloed die heeft onder de unieliberalen, en onder de andere fracties óók; hij is zoo in alle opzichten een man van invloed. Ik ben ervan overtuigd, dat hij het er niet bij zal laten zitten; - - 't een of ander entre-filet in zijn Blad, en het dingetje is aan 't rollen.’ - - Het bedrukte gelaat van de lieve bezoekster helderde op. ‘O Verhaeghen - voor dien ben ik niet bang,’ haastte zij zich te zeggen. - ‘Met hem speel ik 't wel klaar, dat hij zwijgt.’ - - Eduma de Witt werd bijna jaloersch. - - ‘Zoo, bent U zulke goeie vrienden met 'm?’ - informeerde hij een beetje zuur. - Zij keek hem aller-vriendelijkst-onschuldig-geruststellend aan. - ‘Verhaeghen en ik kennen elkaar al van de schoolbanken. U weet, ik ben zoo'n oude Hagenaarster, en hij ook is van onze echte residentie-kringen. - We noemen elkaar bij den naam. - Ik weet zeker, dat hij mij niet zal krenken door zoo'n onkieschheid in zijn courant.’ Daar hadt je het weer; 't was als een vrijmetselarij, die oue Haagsche families onder elkaar! Eduma de Witt voelde het altijd als een soort buitensluiting van hem-zelf, en zijn would-be grootheid, dat hij toch niet geheel en al tot de hunnen, de echte Haagsche high-life-orthodoxie, behoorde - omdat hij nu eenmaal in 't Noorden was geboren en dàár wortelde met zijn friesche-relaties. En hij wist wel, 't was wáár, in zulke gevallen hielpen oue Haagsche families van een zekeren kring elkaar stiekem, liever dan de schandaaltjes onder 't groote jan-en-alleman-publiek te brengen, zelfs al ging het om de politiek. - Toch was hij nog niet geheel gerust, bracht nog in 't midden, omdat hij van een zoo geduchten vijand als Verhaeghen volkomen zeker moest zijn, eer hij iets belóófde: ‘Goed, misschien spaart hij Uw man, terwille van U; maar ons overigen zal hij niet sparen; hij zal er een wapen van maken tegen ons, als wij hem, Uw man, sauveeren. - Dan draaìen wij er voor op, voor zijn handelwijze.’ - - ‘O neen, niet als ik 't hem vraag er gehéél zich buiten te houden. Verhaeghen heeft véél voor mij over, hij is nog in de verte familie ook van mijn zwager; U weet wel, die met mijn zuster Isabelle is getrouwd. Neen, als Verhaeghen Uw éénige bezwaar is, voor hem sta ik U in.’ - - ‘Maar m'n lieve mevrouw, Uw man kan onder déze omstandigheden toch in geen geval meer met ons samenwerken, zijn collega's onder de oogen komen na die ongelukkige anonyme brievenhistorie; - hebt U daaraan in 't geheel nog niet gedacht?’ - Mevrouw Horstenboer bemerkte, dat zij haar doel ging bereiken. - - Zij keek Excellentie Eduma de Witt zoo aandoenlijkschuldbewust aan, als was zij het, die de straf moest dragen voor haar man's zonden, en ze zei berustend: | |
[pagina 423]
| |
‘Natuurlijk, natuurlijk - - daarvan ben ik volkomen overtuigd. - - Dat is het ook niet. - - Het is het vervolg - - de toekomst. Nietwaar, hij is toch nog te jong om zijn politieke carrière zoo ineens te zien vernietigd, voor één misstap - die helaas maar àl te veelvuldig voorkomt in de mannenwereld.’ - Hier sloeg zij hare zeer-mooie bruine oogen plotseling op, en zag den Excellentie vol aan, met een blik van half droevenis om het zoo zijn van de slechtheid der mannen, half ironie, dat zij van hèm uit zijn jongelui-leven ook wel 't een en ander wist, dat niet in den haak was op dit speciale punt. Eduma de Witt dacht aan hare uitstekendgearrangeerde diners, waar je zoo lekker at, en alles zoo in de puntjes toeging, en je allerlei invloedrijke en voorname menschen ontmoette door haren grooten kenniskring, zoodat je altijd gelegenheid hadt je relatiën in de een of andere richting uit te breiden, naar die van geld, van aristocratie, van diplomatie, wat je maar wou - om van de steeds aanwezige mooie vrouwen en dito jonge meisjes niet eens te spreken. - 't Zou inderdaad zonde en jammer zijn, als zoo'n huis, en vooral zóó'n beminnelijke en taktvolle gastvrouw, zoo voor den tijd verdwenen uit het maar al te dikwijls stijve en saaie Haagsche gezelschapleven van juist dèze côterie van high-life menschen. - En, terwijl hij alreeds in zijn hersens zocht naar een geschikten uitweg, hoe Horstenboer te behouden voor de partij, zonder nogtans die àl te brutaal in het aangezicht te slaan, bemoedigde hij haar dan ook met een geruststellend: - ‘Maar dáárvan is immers geen sprake, mijn beste, lieve vriendin - nietwaar, zoo mag ik U toch wel noemen,’ - en hij reikte haar over zijn bureau en ‘Ons Program’ heen een hand, dien zij hartelijk en aangedaan drukte. - - ‘Het spreekt toch van zelf, dat iemand van de gaven en de beteekenis van Horstenboer niet màg verdwijnen in de vergetelheid van het particuliere leven. - Dat màg eenvoudig niet.’ - ‘Ik ben óók nog geweest bij den hoofdredacteur van 't Vaandel en van De christelijke Strijdkreet’ - - accentueerde mevrouw Horstenboer nu. - - ‘U weet’ - weder keek zij Excellentie veelbeteekenend aan - ‘dat wij, mijn man en ik, finantieel, zeer geïnteresseerd zijn bij die Bladen, ze om den wille der goede zaak zéér daadwerkelijk steunen.’ - De minister begreep dezen wenk. ‘Inderdaad - - in dat opzicht hebben we gròóte verplichtingen aan U,’ - beaamde hij. - - Mevrouw Horstenboer achtte nu het terrein genoeg vóórbereid om het erop te wagen: ‘Je hoort van zulke heeren-journalisten altijd wat nieuws’ - veranderde zij schijnbaar ineens haar discours, zoodat Eduma de Witt er verbaasd van opkeek wáár ze nu ineens heen wilde. - ‘Weet U dat van der HoogeGa naar voetnoot*) héél beslist kanker heeft - - 'n questie van 'n páár maanden, méér niet’ - - Ze zagen elkaar aan. - - Eduma de Witt had begrepen - bewonderde innerlijk, omdat hij-zelf een handig diplomaat was, het talent van deze vrouw in ditzelfde opzicht. - ‘God wat had die Horstenboer dáármee geboft! Met zoo'n hulp neven zich in zijn carrière!’ ‘Ja, dat wist ik,’ beaamde hij. - Toen, met een loenschen blik naar haar, die zeide: ik heb begrepen: ‘'N mooie betrekking, die dan vacant komt: lid van den Raad van State - - 'n héélaangename positie óók.’ - - ‘Ik ben er zeer van aangedaan’ - loog mevrouw Horstenboer, die het feit allang wist, evenals heel den Haag, maar het noodig vond zich een houding van onschuld te geven, nu zij zag, dat ze was begrepen. - Ze vond het, in haar gedistingueerdheid, een vulgair iets zóó duidelijk te laten merken, dat ze sjacheren kwam over een nog niet eens lediggeworden plaats, al was degeen die er op zat dan ook niet veel meer dan een door zijn vroegere uitspattingen verrottend half-lijk: - ‘Van der Hooge kwam indertijd veel bij mijn ouders aan huis. Later heb ik hem wat uit het oog verloren. - Enfin, wij willen hopen, dat de Heer hem bijstaat in deze zware dagen.’ - ‘Hij heeft anders niet veel geleefd daarnaar,’ spotte Eduma de Witt, die den man, bij wien hij in diens gezonde dagen graag dineerde om diens fijne tafel, nu meedoogenloos losliet, nu hij aan den rand van het graf al niet méér waard was voor de achterblijvenden dan het cadaver, dat hij weldra zou zijn. - - ‘U weet toch, hij is alleen om z'n groote rechtskundige kennis benoemd indertijd; om zijn particuliere antecedenten is er nog al wat te doen geweest zelfs om zijn benoeming.’ - ‘Ja, mijn man heeft me ook altijd gezegd, dat hij een zeldzaam scherpzinnig jurist was in zijn tijd, van der Hooge’ - beaamde mevrouw Horstenboer, die het gesprek op het doel van haar komst wilde terugvoeren, door haar echtgenoot er weer in te pas te brengen. - ‘Juist, juist; wie kan daar beter over oordeelen dan onze minister van justitie - zelf zoo'n uitstekend rechtsgeleerde.’ - - - - Toen, als vervolgde hij een inwendigen | |
[pagina 424]
| |
gedachtenloop: - - ‘Natuurlijk, als de zetel vacant komt van Van der Hooge, moet er wéér 'n jurist benoemd worden - dat kan niet anders.’ - ‘Dat meende de hoofdredacteur van het Vaandel óók’ - insinueerde mevrouw Horstenboer, en zag onwillekeurig dankbaar op naar het krulkoppige portret van den Leiderhoofd-redacteur, die deze beide betrekkingen in zich vereenigde op dat oogenblik. - Nu wist Eduma de Witt genoeg om te durven beloven. - - - ‘Weet U wat ik U zou raden mevrouw,’ zei hij, ineens den schijn aannemend alsof hij aan Horstenboers ziekte geloof sloeg - ‘de lucht in ons koude, kille vaderlandje is niet goed voor rheumatiek-lijders - onze huisdokter zei me dat óók nog dezer dagen - waarom gaat U beiden niet 'n paar maanden naar 't Zuiden - - - tot herstel van Uw mans gezondheid.’ - - Zij zag hem vragend, onzeker, aan; ‘Dat had ik-ook half en half gedacht, maar er moet toch eerst een einde, een oplossing - -’ Hij deed of hij haar niet hoorde, niet begreep. - - ‘Ach wat - voor ziekte moet alles wijken, nietwaar! Wij zijn in de wereld om elkaar te helpen. - Terwijl Horsten boer weg is kan een van de collega's toch immers zoolang zijn ministerie behandelen - dáárop is wel een schikking te maken nietwaar, met kolonieën b.v. - En, mocht het zijn’ - voegde hij er zeer veelbeteekend aan toe, - ‘dat zijn gezondheid niet zich herstelt, dat hij beter doet een zoo druk en inspannend ambt als het tegenwoordige neer te leggen, nu, dan kan hij dat immers bij zijn terugkeer beslissen. - Over enkele weken is dat óók nog vroeg genoeg.’ - Zij knikte hem toe - - stond op, begrijpend, dat ze nu niet meer van zijn tijd behoefde te vergen, nu 't zaakje in orde was. - ‘Ja, ik geloof dat U daaraan gelijk hebt, dat inderdaad mijn man niet deugt voor déze zware betrekking op den duur’ - betoogde zij op hàre beurt reeds vooruit. - - ‘We kunnen dan in elk geval nog eens probeeren wat het Zuiden uitwerkt, en anders is het maar het beste, dat hij heengaat, en een kalmer werkkring krijgt.’ - - ‘Natuurlijk, een kalmer werkkring, dat spreekt van zelf. Iemand als Horstenboer mag het land niet missen.’ - - Het was nu, terwijl zij stond, over en weer handdrukjes en glimlachjes. 't Zaakje was kláár. Terwijl zij in den gang - Excellentie-zelf liet haar uit - zich omkeerde, zei ze nog, om Eduma de Witt te binden, door zijn halve belofte dadelijk te plaatsen hier en daar: ‘Ik rijd nog even aan bij Mullerts. Hij is van-ochtend zoo hartelijk naar den toestand van mijn man komen informeeren, en dan ook bij Uw aanbidder-tweede-ik, WestesGa naar voetnoot*); - - en dan schrijf ik van avond dadelijk naar 't Vaandel, dat we waarschijnlijk op reis gaan, voor mijn man's gezondheid.’ - - Eduma de Witt boog haar hoffelijk in 't rijtuig. - - ‘Uw dienaar, lieve vriendin, in alle opzichten Uw dienaar,’ bevestigde hij nog eens zijn afspraak. - -
Een paar dagen later bevatte Het Vaandel een in den voor ‘de kleijne luijden’ zoo bijzonder pakkenden stijl van den hoofdredacteur vervat entrefilet, dat melding maakte van den helaas plotseling zeer verergerden toestand van den minister van justitie Horstenboer; waardoor deze op geneeskundig advies genoodzaakt werd aan de Rivièra, denkelijk te San Remo of in Menton, eenige maanden volslagen verandering van lucht te gaan zoeken. De ziekte, hoewel niet levensgevaarlijk, was toch van ingrijpenden aard, vooral ook, omdat de Excellentie zich, door den ernst waarmee hij zijn taak opvatte, had overspannen en in alle opzichten volslagen rust behoefde. - - Het artikeltje eindigde met een handige inlassching van de mogelijkheid, dat de drukke werkzaamheden van den minister wellicht op den duur te véél zouden vergen van des heeren Horstenboer in 's landsdienst geschokte krachten, maar gaf de verzekering hoe ons christenvolk vurig bleef hopen toch in geen geval zulk een groot juridisch talent te zullen moeten verliezen, daar zonder twijfel iemand van zoo groote gaven, en zooveel werk-lust, zich ook langs anderen weg nog zou kunnen weten nuttig te maken voor den lande. En het slot was in de in het Vaandel gebruikelijke tale Kanaäns: ‘Gode bevolen; de Heere geleide U op al uwe wegen, en brenge U behouden terug op de plaats en in den werkkring, dien Zijn hooge wijsheid u toebedeelde, en waarop gij voor Zijn eer zoo trouw arbeidt.’ - |