hoor: klonk een hoog- fijne stem van een zeer opvallende vrouw, keurig in zwart gekleed; de armen schenen dof-blank door tule; nu maar May, dat kleine nest, heeft ook al aardige coquette maniertjes, dit moet gezegd hoor, lachte nu een zeer chic gerokt jongmensch met riekend geplakte haren, hij fluisterde tot May's moeder ‘de appel valt niet ver van den boom.’
Mama trok een snoesig pruilmondje, een licht blosje bedekte 't teer-blanke der wangen.
Intusschen werd het al later en later.
De pauze volgde.
In de keurig bekleede foyer, waarin het donkerrood pluche warm afstak bij het blanke van het vertrek, zoemden en gonsden reeds stemmen.
De kristallen kroon hulde 't geheel in zachtrozige schijn; groote spiegels aan den wand weerkaatsten menig lief gezichtje. Tafeltjes, netjes gerijd langs de muren waren voorzien van thee, bonbons en andere fijne ‘zoetjes’, waarachter jonge dames druk deden om veel te verkoopen.
't Zachte ventule en voile, 't fijne geparfumeerde, alles deed goed in deze omgeving.
Een tafeltje scheen het verzamelpunt te zijn van de zaal.
Daarachter stond een hoog-blond meisje, slank figuur in teer-groene liberty, een bosje anjelieren rustte licht op den met doorschijnende kant bedekten hals.
Zij verkocht wel het meeste; zij was immers ook de dochter van een zeer invloedrijken fabrikant, die tevens zitting in den gemeenteraad had en zoo heel gemakkelijk weleens een baantje had voor een vriendje.
Tusschen die flirtende, lief-doenerige menigte wandelden de kleintjes met sierlijke korfjes waarin ook lekkers en bloemen.
‘Ik verkoop meer dan jij zeg’; ‘och kind je jokt’, dit kon men menigmaal hooren.
Zoude er werkelijk veel van die menschenmassa aan ‘het doel’ denken?
Het was een aanspreken, een gecomplimenteer tegen de ouders, die zulke kinderen bezaten; wat konden ze zich goed bewegen.
‘Nu ja, de juffrouw op school klaagt wel, dat Mieke absoluut niet bij de les is, maar gunst de kinders mogen toch ook wel eens wat hebben, een geleerde behoeft ze niet te worden,’ dit was het lachend bescheid van een der mama's.
‘Welneen, als je nu van school praat, dan hebben ze nu werkelijk hier alvast een leerschool hoe hun voorland is. Gunst meisjes vooral moeten zich in de wereld thuis voelen,’ merkte een andere wijsgeerige op.
Intusschen liepen de kleinen met vuurroode gezichtjes rond, hun oogjes schitterend van opgewondenheid.
Een hel-rinkelende schel kondigde het einde der pauze aan.
Nu zouden alle kinderen meedoen aan een groep voorstellende Kleinduimpje en eindigend met een kindermarsch.
Een jongetje niet ouder dan 5 jaar liet het kopje rusten tegen zijne moeder, het ventje sliep bijna, opeens klonk Moeders stem ‘flink zijn Juletje, kijk eens Fritsje Hammel lacht je uit, toe nu recht op.’
Dit hielp! 't Ventje zat op eens rechtop, sperde wijd de oogen open en... overwon.
Even daarna; 't was 11 uur, liep hij dansend en juichend door de zaal.
Moeder was tevreden over haar jongen, flink moest hij zijn.
De avond was voorbij en ieder was voldaan, de kleinen liepen dol heen en weer; niet meer wetende wat te doen van opgewondenheid.
Op eenmaal ging het van mond tot mond dat er misschien nog wel zoo'n avond plaats zou hebben, hoera! hoera! weerklonk 't in de gangen.
En - repetities ook weer - dit was bijna nog 't leukste van de pret; nu hadden de kinderen al zooveel avondjes gehad van te voren, laat naar bed, geen huiswerk, uitslapen een dol vooruitzicht...
Een paar maanden later was de moeder van Juultje zeer ontevreden op haar dokter; 't kind kreeg allerlei versterkende middelen, deed wat dokter zei, het bleef bleek zien, lusteloos, angstig.
Ze informeerde bij hare kringen en kennissen of zij veel tobden met de kinderen. Velen wel. Het opkomende geslacht scheen nu eenmaal slapper, wellicht ook omdat de meesten van hen uit oud-aanzienlijke families waren die allen onder elkaar trouwden?
De mama's konden zich erover verbazen, dat de kinderen van gewone menschen, die toch lang niet alles krijgen als die menschen er zoo welvarend-blozend uit konden zien.
Tot op een morgen de dokter kwam bij Juultje en hij hem constateerde verslapte zenuwen, gevolg lusteloosheid, prikkelbaarheid.
‘M'n God, nu al’, riep mama wanhopig uit, ‘'t zit dan toch in de lucht, vanwaar