| |
‘Om de eere Gods.’
Roman door Anna de Savornin Lohman.
(Vervolg van No. 23).
VIII.
- - - Alles ging nu weer zijn gewonen geregelden gang - Govert-Jaap ging zijn tredmolen naar de Kamer - Geert leidde haar Haagsch uitgaan-leventje.
De lange zomer lag tusschen den dood van mevrouw Stinia en nu. - - Geert had Vrouwe gespeeld van het Huis, had er hare kennissen genood; - Fredi ten Have ook. -
In een zwarten rok met een dunne witte blouse, wat rouw verbeeldde, had zij met hem getennist op 't daartoe onder haar en Sjoerds toezicht nieuw-aangelegde veld. - - Gerty en Nout waren er ook een tijdlang te logeeren geweest, en nog andere harer vrienden en vriendinnen, en haar jonger zusje; - - en 't heele boersche eenvoudige dorp had zich verbaasd, èn geërgerd, over den wereldschen toon, die vervangen had de ouderwetsche degelijkheid op 't Goed-de Ekenhuize. -
- - Want Govert-Jaap, in een groote droefheid, die zijn veerkracht verlamde, had zijn vrouw haar gang laten gaan; - droefheid om zijn mislukte toekomstverwachtingen.
Geert had een miskraam gehad - - had zich bij den dood van mevrouw Stinia het niet laten nemen mee te reizen naar 't Noorden voor de begrafenis. Noch de angst van haar man voor de mogelijk nadeelige gevolgen, noch de raad van den dokter liever niets te wagen, noch de vrees voor de weinig-opwekkende emoties die zij tegemoet ging, hadden haar kunnen doen besluiten thuis te blijven, - in een heimelijke behoefte van goed willen maken aan de doode, wat zij aan de levende had misdreven.
Want, het had haar getroffen, als een slag, dien zij pijnlijk voelde, het doodsbericht door Govert-Jaap getelegrafeerd: ‘Tante overleden hedennacht; buiten-kennis bij mijn aankomst.’ - Zóó koud was ze niet, om zich niet nu, nu het te laat was, zelve te verwijten haar lichtzinnig gedrag, haar onwil dat dinertje uit te stellen, het groot verdriet dat ze haar man had aangedaan, dat nu noodeloos zijn leed om de lieve doode kwam verzwaren. En ze wou goedmaken door dubbele hartelijkheid haar koelheid van eerst; ze kon ook de gedachte hier nu alleen te blijven in den Haag, terwijl ginder tante werd begraven, en haar man voor al die nare beslommeringen alleen zat, niet verdragen. - Tegen haar moeder, die óók haar tot blijven wou overreden, hield ze vol:
‘'t Zou mij veel méér énerveeren hier achter die gesloten venster-gordijnen alleen te zitten, dan er bij te zijn, Govert-Jaap te helpen ontvangen.’ - -
- Ze had iedereen ook gecharmeerd toen door haar lief en hartelijk optreden; in het zware rouwkleed met den krippen sluier was ze meegegaan naar het graf, waar dominee met geméénde woorden de afgestorvene herdacht als de Vrouwe van het Huis, maar óók als een persoonlijke vriendin, die hij-zelf verloor, terwijl zijn vrouw en zijn dochter om zijn toespraak oprecht huilden, en Geert, ondertusschen dóór de plechtigheid, bij zichzelve overlegde wat twee burgerlijke menschjes die twee toch waren, zoo sjofel en zoo onhandig.
- - Maar in den Haag later, toen ze goed en wel terug was, was het ineens gebeurd de miskraam; zelve had ze er geen nadeelige gevolgen van gehad, en, in haar egoïste blijdschap daarover, was ze niet bedroefd om de verloren hoop, zei 't heel eerlijk aan haar man:
‘Goddank, dat het alles achter den rug is nu.’ -
Het was de tweede maal dat hij een blik sloeg in haar inwendig-ik, die hem geheel nieuwe zijden toonde van haar karakter, zijden die hij nooit had vermoed achter de oppervlakte van mooi meisje, die zijn zinnen zoo hevig had bekoord. -
‘Ik had er mij zóó op verheugd, op ons kindje’, - zei hij - ‘Ik kan nog haast niet gelooven dat werkelijk alles voorbij is’... Maar zij, die hem daarin niet navoelde, viel blij uit: ‘En ik kan nog haast niet gelooven dat ik er zoo goed van ben afgekomen; ik heb zoo'n angst gehad soms, en o, het héérlijke gevoel, dat ik nu weer heelemaal de oude ben’...
‘Maar jij hadt toch óók graag een kindje gehad?’ - wou hij nog van haar hooren.
- ‘Nou ja, gehad. Als 't er eenmaal eerst was geweest, zou ik 't best hebben gevonden. Maar je kan mij toch niet kwalijk nemen, dat ik niet treur om iets, wat ik nooit heb bezeten nog, dat me enkel heeft gekweld al deze maanden.’ -
Het woord trof hem als een zweepslag.
Maar het ergste kwam nog; - toen hij bemerkte dat zij bang was voor een nieuwe zwangerschap. - -
Haar eigen zinnenbegeeren, dat haar dien eersten keer tot hem had getrokken, ging nu niet meer uit naar hem, voelde zich integendeel van hem afgestooten bijna, nu Fredi ten Have haar opnieuw verstrikte. En wat nu
| |
| |
overbleef, haar plichtsgevoel van te moeten tegemoetkomen aan zijn eisch van echtgenoot, het was niet sterk genoeg om haar te bewegen zich zonder hartstocht aan hem te geven, als de vruchtdraagster van wie hij verlangde een stamhouder.
- - Nu herinnerde zij zich de woorden hieromtrent van Gerty, de insinuaties van andere getrouwde vriendinnen, die immers óók zeiden, dat het veel beter was geen kinderen te hebben, en dat de man die ze verlangde zelfzuchtig was.
En ze weigerde beslist: ‘Ik wil niet, ik wil niet. - - Ik ben bang.’ -
Met hare moeder had ze er een ernstige explicatie over. Zonder dat Govert-Jaap zich had beklaagd vermoedde die, - naar wat ze zag, - wat er voorviel bij haar dochter op dit speciale gebied. Excellentie Eduma de Witt óók vermoedde, - vond het volstrekt niet goed van Geerte zoo uit den band te springen, dreef daarom zijn vrouw er toe aan haar op hare huwelijks-plichten te wijzen. - - Zijn vrouw was hem altijd een rechterhand voor alle dingen waartegen hij-zelf opzag. Dan ineens stelde hij haar op een hoog standpunt, waardeerde haar onkreukbare beginselvastheid, die hem soms zoo lastig was - omdat ze nooit wou transigeeren. - -
‘U hebt goed praten, mama,’ zei Geerte, toen ze begreep wáàr háre moeder heen wilde. - ‘U bent van een anderen tijd dan ik. En U hebt gewoond in Uw eerste huwelijksleven op een klein plaatsje, waar 't kinderen-krijgen een tijdverdrijf, een levensvervulling misschien, was. Maar tegenwoordig denkt men zoo anders over al die questies, is iedereen het met mij eens, dat 'n man geen recht heeft zoo iets van zijn vrouw te verlangen tegen haar zin, óók niet in het belang van zoo'n arm pasgeboren wurm-zelf; dat er in elk geval veel beter aan toe is niet dan wèl op de wereld.’ -
Het waren kersversche theorieën, opgedaan uit haar omgang met Lizzy van der Hooph, maar waarvan deze christen-huis-vrouw uit één stuk nog nooit had gehoord, en die haar in de ooren klonken als heiligschennis. -
‘Geerte,’ zei ze met vromen eenvoud: ‘De Heer wil dat de vrouw kinderen baart. - Daartoe heeft hij haar geschapen.’ - En... heel zacht, bijna beschaamd, liet zij volgen - ‘Denk je dan, dat ik 't altijd zoo prettig heb gevonden - als vader..... Maar ik heb mij ook dáárin altijd voor oogen gehouden wat de Heere wil...’
Even liet het Geerte inblikken in een geheel andere levensbeschouwing dan de hare, eene niet van eigen-wil - maar van plichtsonderwerping. Zij was 't zoo gewoon dat hare moeder nooit klaagde, of te koop liep met eigen deugdzaamheid, dat het haar nimmer inviel te bedenken, hoe deze óók hare stille strijd-uren, haar oogenblikken van in opstandzijn tegen haar huwelijkslot kon hebben gekend. - -
‘Nu ja - mama - U bent 'n halve heilige’ - trachtte ze te gekscheren. - - ‘Maar heusch - ik ben het aan mezelve verplicht me te ménageeren vooreerst - - ik ben nog zóó jong.’ -
Daarbij blééf het. - - Toen de zomer kwam stelde Govert-Jaap-zelf 't éérst voor, dat ze op de Ekenhuize zich zou gaan ìnrichten. Hij dacht dat het stille kalme leven buiten haar op andere gedachten zou brengen dan van Haagsche ijdelheden, geloofde óók naief aan 't sprookje van hare geschokte gezondheid, die ze moest ménageeren, en beeldde zich in hoe die daar, in de rustige vrede van het groote Goed, zich zou herstellen tot nieuwe veerkracht, tot nieuwe begeerte naar vruchtdragen...
Maar Geerte's eerste berouw-impulsies ten opzichte van tante Stinia waren lang sinds ingesluimerd, nadat ze, door haar komen op de begrafenis, zichzelve had opgedrongen te hebben ‘goedgemaakt.’ - De miskraam had daarna bovendien al het vroeger gebeurde op den achtergrond gedrongen, alleen achtergelaten een groote verluchting van zich nu weer vrij, weer jongmeisje voelen, die geen ure van pijn en gevaar meer had te wachten, en kon doen wat ze verkoos voortaan, net als vóór haar huwelijk. - In die overmoedige stemming verzamelde ze al hare Haagsche kennissen om zich heen, schreef aan Sjoerd, dat hij moest komen om het aanleggen van het tennis-veld te leiden, schreef óók aan Fredi ten Have, aan Lizzy van der Hooph, aan Gerty en Nout, 't heele clubje van haar vroeger jonge-meisjes-bestaan. - - Govert-Jaap voelde zich buitengesloten, had niet den zedelijken moed toch van krachtdadig in te grijpen. Zij deed immers niets wat hij recht had haar te verbieden. Voor 't eerst kwam 't besef, dat hij een verkeerde vrouw had getrouwd, eene die niet voor hem paste, héél duidelijk in hem op. - Haar vader-zelf geneerde zich niet hem eenigzins korzelig toe te voegen, dat hij de dingen ook àl te zwaarwichtig opnam, dat men een jong levenslustig vrouwtje haar geóórloofde genoegens moest laten. - -
Zwijgend, als iets dat vanzelf sprak, ging ongemerkt steeds wijder de klove gapen, die hen van elkander scheidde. Govert-Jaap werd steeds meer de in-zich zelf gekeerde, ernstige, alleen over politiek en godsdienst zich warmmakende landheer-Afgevaardigde, Geerte sloot zich van dag tot dag nauwer aan bij de denkbeelden en de levenswijze van Gerty en van hare tante, mevrouw Holt - Eduma de Witt; wat hen samen ver- | |
| |
eenigde was alleen nog de uiterlijke vorm van maatschappelijk samenleven, samenvisites-maken en ontvangen, samen deelnemen aan diners, samen opkomen voor hun gemeenschappelijke gezelschapsplichtjes in één woord. -
En zoo was de zomer heengesleept, en de herfst gekomen - en de Kamer werd geopend met een mooie Rechter-zijde-meerderheid; - en toch had Govert-Jaap ook dààr zijn zorgen. - -
Daar hadt je in de eerste plaats minister Horstenboer. Het was voor niemand meer 'n geheim, dat hij die geschiedenis had gehad met die mooie kellnerin uit de passage, die hij naar Amsterdam had gesmokkeld, maar niet zóó stiekem, of zijn vrouw was er nog bijtijds achter gekomen, had hem een vreeselijke jaloezie-scène gemaakt, gedreigd met echtscheiding. -
Zeker - 't was alles in der minne geschikt ten slotte. - - Horstenboer, die wel wist dat zijn politieke carrière naar de maan was als zijn vrouw hem in den steek liet, had beterschap beloofd, bij hoog en laag bezworen zijn berouw.
't Zaakje was gesust in hun eigen kringetje; de buitenstaanden hadden er in het openbaar niets van durven zeggen. Excellentie Eduma de Witt had 't, naar aanleiding daarvan, naar waarheid gezegd, hoe goed je toch af bent in Holland met al zulke dingen, omdat de kranten altijd heel fatsoenlijk over zoo iets zwijgen, nooit, zoo als dat in Frankrijk gebeurt, dadelijk maar iemands particuliere leven aan den kapstok hangen te luchten. Ja, als dit schandaaltje b.v. in Frankrijk voorgevallen ware met een clericaal, je zoudt 's gezien hebben, hoe al de liberale Bladen zich er over hadden lustig gemaakt, zoodat geen ontkennen meer mogelijk was. Maar hier, in ons gezegend vaderland, behandelen ze al die dingen zoo ‘netjes’ nog, stooten elkaar 's eventjes er over aan op de societeit, en fluisteren het grapje achter de hand verder van de eene bittertafel naar de andere, maar daarbij blijft het dan ook - - geen sprake van in het openbaar, in de couranten, toespelingen maken. -
En zoo was Horstenboer dus heel correct gesauveerd geworden deze maal. - Om te laten zien, dat er niets, niemendal, aan was van 't schandaal, hadden ze hem daarna zelfs Bestuurslid gemaakt van 'n heel exclusieve christelijke vereeniging, die bijzonder te koop liep met hare calvinistische beginselvastheid, maar, daar zij grootendeels uit Haagsche Kleyne-luyden bestond, zich hoog-vereerd voelde met een Minister in hun midden, dus daarom naar diens intiem leven niet veel onderzoek deed, en hem - op gezag van den grooten Leider - gaarne blindelings accepteerde. -
‘'N uitstekende oplossing’, vonden de heeren onder elkaar. - - Maar Govert-Jaap lééd onder zoo'n verguizing van 't beginsel. - - Hoe kon je immers zulk gesmoes met de onzedelijkheid nu rijmen met wat Christus gebiedt daaromtrent, den heelen bijbel door, met wat het calvinistisch Program inhoudt? - En, - was het niet ‘ons christenvolk’ bedriegen, het door een zoogenaamd christelijk-minister te laten regeeren, met wien in 't geniep zulke vuile schandaaltjes voorvielen!
- Maar hij was al genoeg in de politieke knoeierijen doorkneed, om zwijgend te berusten, zonder te durven spreken. - ‘Door dik en dun meedoen; - anders doe je de partij kwaad.’ - Voor dat machtwoord ‘de partij’ moest hij zich buigen; het was immers wáár, als hij openlijk sprak van zijn verontwaardiging, als hij getuigde tegen deze knoeierijen, dan werkte hij de liberalen daardoor in de hand! - - En ‘de partij’ tegen! - -
O ja, ‘de christelijke Volksman’ was er óók nog. Die schetterde dag aan dag van de eere Gods boven die des menschen, en jammerde over de wereldschheden van 'n christelijk kabinet, dat zìch op een partij bij de Koningin had ‘verzondigd’ door aan het dansen deel te nemen, en dat leefde gelijk de wereldlingen, inplaats van zoo als het den ‘kinderen Gods’ betaamt. Maar, je moest maar weten wat dáár achter zat, achter die heilige verontwaardiging, - niets dan gekrenkte ijdelheid van den niet-als-Afgevaardigde herkozen christelijk-socialistischen redacteur, die zich nu schadeloos stelde door op zijn vroegere collega's te schimpen, en hen door 't slijk te halen. -
Deed hij, Govert-Jaap, er de ‘goede zaak’ een dienst mee door, hetzij dezen zóógenaamd christelijken redacteur, hetzij den liberalen de Schadefreude te gunnen van een publiek schandaal, als hij uittrad uit de partij, om die geschiedenis met Horstenboer?
En toch, er werd te véél gesmoesd met dat altijd maar zwijgen, - terwille van ‘de partij’. - Daar hadt je wat onlangs was voorgevallen, met dat vuile zaakje van dien orthodoxen dominee, die zijn ambt had misbruikt om zich aan de hem toevertrouwde kinderen op de catechisatie te verzondigen op de meest smerige manier. Hadden de ‘broeders’, de dominees-collega's, en de kerkeraads-leden, niet al het mogelijke gedaan om ook dat vuilpoetsigheidje met den ‘mantel der liefde’ te dekken, tot dat doel zelfs een vergadering bij een der steunpilaren van de christelijk-historische richting aan huis gehouden, waar men eenstemmig trachtte den zoo snood-beschuldigden ‘voorganger der gemeente’ te rehabiliteeren, niettegenstaande zijn schuld aan die
| |
| |
minderjarige meisjes onomstootelijk vaststond. Zoo ver was men zelfs gegaan van, na afloop van de vergadering, openlijk met hem zich op de straat te durven vertonnen ten bewijze zijner eer-herstelling; 't kamerlid Mullerts had zich daartoe laten vinden in zijn qualiteit van ouderling, en dominee Strintman, - en nog eenige anderen invloedrijke en voorname steunpilaren der Haagsche orthodoxie. Maar, ongelukkig, toen de heeren, heel ‘broederlijk’, met den door hen aldus gerehabiliteerden ‘broeder’ in hun midden, naar buiten traden, zie daar stond een politie-agent met bevel den schuldige in hechtenis te nemen...! 't Schandaaltje was niet te smoren geweest, de verontwaardigde ouders moesten hun recht hebben op den door hen ingedienden aanklacht. - - - En, terwijl de aangeklaagde, en kort daarop ook tot vele jaren gevangenisstraf veroordeelde predikant wegreed in een gesloten rijtuig met den politie-agent, dropen dominee Strintman en het ouderling-Kamerlid Mullerts, en de andere orthodoxe heeren, beschaamd af. - 'n Mislukte goochelpartij met zóógenaamde rehabilitatie en zóógenaamd de zaak grondig-onderzocht hebben was hun geheele vergadering gebleken, - waardoor gansch de rechtzinnige richting als zoodanig werd geblameerd. - -
‘Waarom gaan we toch niet recht door zee?’ - had Govert-Jaap eens in een Clubvergadering uitgeroepen. - - ‘Laat Christus toch ons voorbeeld blijven in alles; Hij heeft nooit getransigeerd met de Overheid, hij heeft den farizeeërs de waarheid gezegd, en de wisselaars uit den tempel uitgedreven. Wat doen wij? - Wij heulen en schipperen met den vijand, die óók is de vijand van Christus; wij dineeren met hem, en gaan met hem om als onze beste vrienden; wij zien in al onze gedragingen op onze eer, en onze belangen, en niet op de Zijne.’
Men liet zijne woorden met een ijzig-afkeurend stilzwijgen voorbijgaan. Onder elkaar waren de heeren er 't allang over eens, dat ze aan dien stijven Stinia eigenlijk een lastpost hadden, dien ze 't liefst hadden losgelaten, indien de partij niet juist dezulken als hij, geldschietende, voorname rijkelui, het meest van allen noodig had gehad, neven de groote hoop, de kleyne luyden; van de eersten kreeg je 't kapitaal, van de laatsten de stemmen.
De heeren hadden trouwens juist dien dag ook wel wat anders te doen dan zich bezig te houden met die spitsvondige gewetens-haarkloverijen van collega Stinia! Ze verkneukelden zich nog nu onder elkaar, in deze intimiteitsvergadering, van pret om dien kool, dien een der Leiders zoo handig had gestoofd aan een van de liberale woordvoerders, candidaat voor 't eerste 't beste komende liberale ministerie, als de Kamer ‘om’ zou zijn. Van dien vijand op politiek gebied had hij een in zijn handen geraakten brief voorgelezen, geschreven in diens qualiteit als ambtenaar, die op de door hem in zake godsdienst uitgeoefende pressie een verdacht licht wierp, alsof hij zich schuldig maakte aan het vervolgen van andersdenkenden, van streng-rechtzinnigen en Roomsch-Katholieken, door hen in zijn qualiteit van ambtenaar te hinderen en te kwellen. Het boosaardig wapen had doelgetroffen, had een eenigzins onaangename stemming van verontwaardiging opgewekt, óók bij 's mans eigen geestverwanten. Nu echter, in de vertrouwelijkheid van de clubvergadering, vertrouwde hij zijn collega's toe, hoe de bewuste brief opzettelijk slechts ten halve door hem was voorgelezen, hoe de gehééle inhoud, voor elk wie hem ten einde toe kende, geen twijfel overliet aan de onschuld van den betrokkene. -
‘'N handige zet - - 'n allemachtig handige zet’ - - riep men elkaar toe, zich van voldoening in de handen wrijvend. -
‘'N verdomd-gemeene streek’ - kon Govert-Jaap zich niet weerhouden te mompelen. -
Men zweeg, deed of men niet hoorde; - maar de uitval werd gedienstig overgebriefd aan zijn schoonvader Eduma de Witt, en die wipte dadelijk bij hem aan, om hem te waarschuwen:
‘Wees toch in godsnaam voorzichtig; zulke gezegden kunnen je heele carrière je kosten.’ -
‘Vindt U het dan niet gemeen, in-gemeen; - vindt U het dan niet Uw plicht tegen zoo'n valschheid te protesteeren?’ - -
‘Blijf toch kalm’ - schipperde Eduma de Witt handig, - ‘Dat zeg ik immers niet. - Maar je zult mij toch moeten toegeven: Eendracht moet er zijn. - Als we elkander onder elkaar in de Kamer gaan afvallen, dan is de partij verloren. - Ieder onzer moet zelf verantwoorden wat hij wil doen waar het zijn eigen geweten geldt; maar wij hebben te gehoorzamen de ons van God-gegeven Leiders.’ -
Daar hadt je het weer, daarmee werd altijd alles goedgepraat, met 't belang van de partij, met de noodzaak van eendracht in de partij, - - etc., etc. - -
Govert-Jaap zweeg, maar hij zocht te vergeefs zijn doovend geloofsvuur in ‘de’ partij en in ‘den’ leider aan zulke holle phrasen te verwarmen. - -
Hij zat in de Kamer onder de Kuyperianen, maar hij wist voor zich zelf inwendig reeds, dat hij noch bij hen behoorde, noch bij de christelijk-historische Lohman-fractie, noch bij de christelijke socialisten - - omdat hij zich voelde een eenling, een der weinigen, die het te doen was noch om Kuyper, noch
| |
| |
om Lohman, noch om Staalman, - - maar om Christus-alléén, en Dien gekruisigd. - -
Mevrouw Holt-Eduma de Witt ruischte binnen op Geerte's ‘jour’. Ze was in den laatsten tijd heel intiem met haar nichtje, die ze moederlijk protégeerde, nu hare eigene dochter Gerty zich hoe langer hoe ongeneigder toonde tot zulk een bescherming. Gerty, - mevrouw Holt, die altijd vóór en boven alles ‘correct’ en ‘gedistingueerd’ wou zijn, had er bepaald verdriet van, - geraakte hoe langer hoe meer in een excentriek luidruchtig kringetje van pretmakers en veel-geld-verteerders, waarin zij een hoofdrol van mooi vrouwtje speelde, rol die haar man vleide, en haar zelve het hoofd op hol bracht, zoodat haar naam overal waar wat bijzonders te doen viel werd genoemd, op Pulchri-feesten, op Kurhaus élite-avonden, op fancy-fairs, en raouts bij de Koningin. -
Hare moeder, met haren eigenen meer exclusieven kring, had daarom voor die nieuwe relaties geen sympathie, vond het veel amusanter bezigheid over Geerte, die in wereldschen zin aan haar eigene moeder niets had, de beschermende tante te spelen, de raadsvrouw voor haar in allerlei opzichten, van toilet en van maniertjes om met haar man om te gaan, van dingen zoowel van intiemen aard, als van gezelschaps-leven. - -
Van de hernieuwde vriendschap met Fredi ten Have had zij ook bemerkt, zag het met lichtzinnig-goedig genot aan, dat het ‘arme kind’ ook wat jeugd had om zich heen, nu zij immers een ‘mariage de raison’ had gedaan met dien houterigen vromen Stinia.
Met 'n gevaarlijke meegaandheid bevorderde zij die vriendschap zooveel ze maar kon, door hen samen bij zich aan huis ontmoetingen te verschaffen, door, met prikkelende toespelingen, beider lusten voor elkaar op te wekken:
‘'N mooie jongen toch, die ten Have’ - - plaatste ze, om Geerte genoegen te doen, elk oogenblik in hare tegenwoordigheid, en tegen Fredi zinspeelde ze, lichtzinnig, wuft, op 't charme dat hij blijkbaar altijd nog had voor haar nichtje, en hoe 't maar goed was, dat die nu maar veilig en wel was getrouwd, want dat ze indertijd heel zichtbaar heur hartje aan hem had verloren, - - etc., etc.
‘Heb je 't al van je man gehoord?’ - vroeg ze, vertrouwelijk tot Geerte, neven haar op de sofa, overbuigend, terwijl mevrouw Resema, die er, gemoedelijk-vulgair als altijd, reeds vroeger zat, babbelde met den zooeven binnengekomen Sjoerd. - -
‘Neen - - wat is er voor bijzonders? - Govert-Jaap vertelt mij zoo weinig.’ - -
- - ‘O, nog niets’ - Mevrouw Holt wist alijd alle nieuwtjes het éérst. - ‘Maar je zult zien, er gáát wat gebeuren. - - Er komt 'n vacature in 't ministerie.’ - - En zij knipoogde lief-geheimzinnig. -
Geert begreep niet. -
‘Wat is het?’ - vroeg ze - ‘Zegt U gauw!’ -
Mevrouw Holt boog haar hoofd nog geheimzinniger voorover. -
‘Horstenboer zal dezen keer stellig weg moeten. - - Er is weer wat met hem gebeurd - - en ze zullen hem nu niet voor de tweede maal kunnen sauveeren.’ - -
Geert begon te lachen - - bij 't denkbeeld van die handig-manoeuvreerende mevrouw Horstenboer, die het ten slotte niets had geholpen toch, al haar lievigheden met de verschillende invloedrijke menschen, die ze trachtte in te pakken; die nu toch nog de dupe werd van haar man's don-Juan-achtigheid.
‘Net goed’ - zei ze met Schadenfreude - ‘háár gun ik 't.’ - -
‘Wie gun je, wat?’ - informeerde Sjoerd. -
't Gesprek werd nu algemeen. -
Mevrouw Holt vertelde wat ze wist, hoe Horstenboer in den laatsten tijd heel druk heen en weer reisde naar Brussel - hoe z'n vrouw 'n anonymen brief had gekregen - - hoe ze hem was nagereisd om zekerheid te hebben - - en hoe er al hier en daar véél over gemompeld werd, héél véél....
‘Ah’ - zei Sjoerd - ‘nu begrijp ik papa's afgetrokkenheid. - - - Hij zit er mee in. - - Als premier krijgt hij 't op zijn dak.’ - -
Zijn tante echter kende haar handigen broer te goed, om onder den indruk te zijn van diens zorgen om zoo iets.
‘Ach wat’ - zei ze luchtig - ‘Je vader is zoo'n uitstekend diplomaat; die weet overal raad op - laat die maar loopen.’ - En mevrouw Resema die, sinds haar zoon de rol speelde van particulier-secretaris van zijn oom, den minister Eduma de Witt, aan dezen een kruiperige dankbaarheid voelde, omdat iets van al die voornaamheid afstraalde op haar zelve, en de jenever-lucht, die op haar geld kleefde, als afwaschte, viel bewonderend bij:
‘Nietwaar, - dat zeg ik óók altijd. - Meneer Eduma de Witt is de grootste staatsman dien wij hebben! En dat hij, te midden van al die beslommeringen, dan óók nog den tijd vindt steeds zoo joviaal en gezellig aan alles deel te nemen!’
‘O papa is zonder twijfel een gróót man’ - beaamde Sjoerd, met een ironie, die tante Anna Holt bemerkte, en haar hem lachend op zijn vingers deed tikken:
‘Neem een voorbeeld aan hem’ - spotte zij een beetje hatelijk.
| |
| |
- ‘Hij is onnavolgbaar,’ - kaatste Sjoerd terug - Met zijn fatterig gekruld kneveltje, en zijn geaffecteerde stem, en zijn overdreven Engelsche kleeding, zat hij daar als 'n type van Haagsche onbeduidendheid. Toch was mevrouw Holt er volkomen van overtuigd, dat hij de aangeboren familie-handigheid van er weten te komen geen oneer zou aandoen, er zou arriveeren waar hij wezen wilde op zijne eigene wijze, zonder moeite of inspanning, maar toch arriveeren. Hij wachtte zijn tijd af, met als troefkaart achter de hand zijn nichtje van der Hooph. Als hij die kaart uitspeelde was hij immers in èlk geval binnen. -
‘'k Moet weg’ - zei hij opstaand - ‘ik ga uit dineeren.’
‘Waar?’ - vroeg Geerte. -
‘Bij de van Helders.’ -
‘Hè - - ga je daar alwéér heen? - Je komt er druk tegenwoordig.’ - -
‘Omdat ze elk oogenblik 'n diner geven, of 'n bal, of wat ook. - - 't Is een héél aardige familie.’ - -
Geerte keek hem twijfelend aan. - - Toen hij weg was informeerde tante Anna, daar mevrouw Resema nu ook afscheid had genomen, zoodat zij onder elkaar waren:
‘'n Nieuwe mededingster voor Lizzy, bij die familie - hoe heeten ze ook maar weer - aan huis?’ -
‘Natuurlijk - - anders zou Sjoerd er niet gaan dineeren. Sjoerd is te lui iets zelf uit te voeren; die wil er komen door 'n goed huwelijk. 't Zijn tin-menschen - geld met tin in Indie verdiend bedoel ik - tin of zoo wat ten minste. - - 't Meisje is 'n heel aardig gezichtje - ik heb haar verleden op 't Diligentia-concert zien zitten - - 'n heel andere verschijning dan Lizzy.’ - -
‘Maar geen stand natuurlijk - van Helder - - van Helder - nooit van gehoord. - Enfin,’ - Mevrouw Holt dacht aan haar eigen huwelijk, en liet dit onderwerp dus maar liever rusten, - - ‘Enne - - wat zeggen de oue-lui er van?’ - -
‘O, mama zou 't eenvoudig-weg vreeselijk vinden - - verbeeldt u zich - 'n meisje zonder éénigen godsdienst, - echt-Indische menschen - pret-makers-pur-sang. - Papa houdt zich op de ruimte. - Ze zijn schat- en schat-rijk-weet u.’ - -
‘En hoe is Sjoerd er aangekomen?’ - -
‘Op de societeit van hen gehoord - geloof ik - U begrijpt, die van Helders pousseeren zich wáár ze kunnen met hun geld - en de jongelui vertellen elkaar van zoo'n buitenkansje, want je kunt de “erfdochters” tellen in onze dagen nietwaar, - en zoo heeft Sjoerd er zich door den een of den ander laten presenteeren; - - zulke menschen maken van hun kant óók niet veel omslag natuurlijk.’ - -
‘Nu - - als 't zoo'n rijke partij is, vind ik het nog zoo'n kwaad idee niet, - - ik kan me begrijpen dat Sjoerd tegen Lizzy van der Hooph opziet’ - -
‘Ik ook,’ beaamde Geert volmondig. - ‘Maar ze vergeeft het hem nooit -, als hij haar in den steek laat.’ -
Juist op dit oogenblik werd er gescheld, en Lizzy van der Hooph, in hoogst-eigenpersoon, kwam binnen; waarop en mevrouw Holt en Geerte haar met onbevangen hartelijkheid van volledige wereld-huichelmenschen begroetten, en lachend verzekerden, hoe ze juist over haar aan 't praten waren geweest, met een lief knipoogje van:
En je moest eens weten wat voor liefs we wel van je zeiden. - -
Mevrouw Holt dikte die toespeling zelfs nog aan, door er bij te voegen - -
‘Ik zei net aan Geerte, dat je je altijd zoo keurig kleedt; waar heb je nu b.v. weer dat magnifique bont vandaan?’ - -
‘Van Kühne’ - zei Lizzy, gevleid op haar skung-boa ziende. - - ‘Ik heb véél uit Engeland overigens.’ - - Toen, met een betrekkend gezicht:
‘Ik dacht dat Sjoerd hier zou zijn; - hij had me beloofd dat hij me een boek terug zou brengen - - en hij sprak er gisteren van, toen ik hem op straat ontmoette, dat hij me hier morgen zou treffen.’ - -
‘O ja zeker - 't boek heeft hij meegebracht - hier voor je achtergelaten - maar ik zal 't bij je laten bezorgen, je behoeft er niet zelve mee te sjouwen.’ -
‘O als Sjoerd zoo beleefd is mij er mee op te schepen - waarom niet?’ - snibbigde Lizzy, verbolgen over haar doelloos bezoek bij Geerte, nu Sjoerd haar was ontsnapt. - - ‘Ik zal 't maar liever dadelijk meenemen, anders wordt het wéér vergeten misschien.’ - -
Zij nam bijna onmiddelijk weer afscheid, zonder zelfs den schijn van onverschillig-doen te bewaren, woedend om Sjoerds zichtbare verwaarloozing in den laatsten tijd. - - Mevrouw Holt óók ging nu - - Geerte bleef alleen. - -
Zij nam een portretje uit de la van haar schrijftafel, en bekeek het lang. - -
Het was Fredi, in volle uniform, met zijn kort geschoren blond haar, en zijn brutale, lachende oogen, en zijn blonden snor, waaronder de witte tanden wreed blonken. -
Ze maakte er geen geheim van, dat ze dit portret bezat. - Zij hadden het, vóór eenigen tijd, heel openlijk tegen elkaar uitgewisseld, als een gewoon vriendschap-bewijs. - -
Toch, toen ze een sleutel in de voordeur hoorde, schrikte ze, wierp het haastig in het la'tje, sloot dat af. -
| |
| |
Niet het portret, maar den blik waarmee ze het portret beschouwde, mocht niet door haar man worden gezien, want, dat dáárin, in dien blik, een begin van schuld reeds school, voelde ze instinctief. - -
(Wordt vervolgd).
|
|