De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBrieven van Java.II.Nog te Batavia zijnde mocht ik mede aanhooren eene causerie van den Heer D. van Hinloopen Labberton, over ‘De Theosofie in den Islam;’ wat ik daarvan meenam wil ik u thans schrijven: Gewoonlijk meent de Westerling, dat de leer van Mohamed en die van Jezus niets met elkander gemeen hebben! ja, dat zij elkaar vijandig zijn. Niets is minder waar en ik hoop u aantetoonen hoe belijders van Islam en van Christendom, langs andere paden den Weg gegaan, hetzelfde Einddoel vinden. - Indien men u komt verhalen, zoo zegt eene Mohammedaansche gelijkenis, dat op de markt een goochelaar zijn kunsten vertoont en zulks bevestigd wordt door drie ernstige rechtschapen (adil) mannen, dan zult gij gehouden zijn het als waar aan te nemen. Zijt gij daarmede voldaan, dan houdt ge u op het standpunt van Wet (saréngat), dat in zake Godsdienst door de groote menigte wordt ingenomen; die gelooft en handelt op gezag, die zijn kinderen laat besnijden omdat de gewoonte zulks wil en die desgevorderd de sacrementeele formule uitspreekt: ‘lah illaha il Allah, wah Mohamed Rasoel Oellah’ - ‘er is geen Heer dan God en Mohamed is God's Profeet.’Ga naar voetnoot*) Begeert gij echter meer van de zaak te weten, dan begeeft gij u op Weg (Farékat); dat wil, op den Godsdienst toegepast, zeggen: gij zoekt een leeraar die u onderrichten wil in de geheiligde voorschriften en ritualen. Gelijk er dan belijders zijn die in stipte | |
[pagina 387]
| |
volbrenging van het ritueel en der godsdienstige plichten zich bevredigd voelen, zonder begeerte om tot den zin er van doortedringen, zoo zullen er bij u zijn die meenen zich genoeg te hebben onderscheiden met op weg te zijn geweest; dezulken gaan na een wijle terug en wenschen met eerbeid te worden aangezien door hen die niet op weg gingen. Gij echter, zulk uiterlijk gezag versmadend, vervolgt den Weg geen middel onbewust latend dat u sneller brengen kan en gij bereikt de volksmenigte welke zich om den goochelaar verdringt. Nu vergenoegen zich uwe laatste gezellen met een plaats in den buitenkring; het zijn dezen welke in toetreding tot eene School of Orde het Middel (Hakékat) vinden tot snelleren, geestelijken vooruitgang doch in den buitenhof der Mystiek blijven. Doch gij wilt aanschouwen en dringt door de menigte heen; - en aangekomen in den binnensten kring wilt gij kennen, de verrichtingen die gij aanschouwt en gij gaat met uw geheele verstand op in wat plaats heeft. Welnu, zoo gaat het ook hen die het Wezen God's zoeken: hunne ziel komt tot Aanschouwing (Makrifat) en zij worden één met God (Islam); het hoogst bereikbare is verkregen! En waar zij die den Weg begaan hunne ritueele gebeden (Salat) verrichten, waar zij die een Middel vonden den Heiligen krijg (Sabil OellahGa naar voetnoot*) voeren tegen de duistere machten in eigen ziel, daar is hij die tot Aanschouwing kwam in voortdurend gebed (Salat-daïm) en veilig tegen alle kwaad; hij behoeft geen ritueel meer. - De Godsdienstvorm is het schip - zegt een tweede gelijkenis - waarmee de geloovige de levenszee bevaart. De gewone schepeling denkt enkel aan veilige reis en behouden thuiskomst; hij die ‘Islam’ worden zal, ducht niet het schip te verlaten. Onweerstaanbaar trekt de zee van contemplatie hem aan en hij duikt in het diep om straks met den Parel terugtekeeren en dien te toonen aan wie er oogen voor heeft. Om die schatten te verwerven werd het schip uitgerust. Welk religieus gemoed zou nu niet begeeren ‘Islam’ te worden, doch hij die van het eene schip naar het andere overgaat handelt dwaas. Ook de vorm waarin gij leeft heeft inhoud; neem die in u op en assimileer ze! En hebt ge alle zielevoedsel verteert dat die vorm u kan bieden - en dat is zeer veel - dan moogt ge den vorm verlaten, zooals een levenskrachtig kuiken den dop verlaat, en het zal uwe ziel aan verder voedsel niet ontbreken; gij vindt God dan in alle vormen èn daarbuiten. Het begrip Islam staat dus evenhoog boven ‘Christen’ als boven ‘Mohamedaan’ en is gelijkluidend met het woord Yogi - welks zin ook neergehaald is - dat Èénmaker beteekent en met het zoo verkeerdelijk door ‘vernietiging’ vertaalde Nirwana - Opgaan in het Onuitsprekelijke. Wàt, door hem die - den toestand - Nirwana bereikt, vernietigd wordt is alle afgescheiden bestaan, daar zijn Bewustzijn, zijn Hoogste Zelf, zich vereenigd weet met God en dus alle leven meeleeft: alles in hem en hij in alles. In de Christelijke terminologie zoek ik vergeefsch naar een gelijkwaardig woord. Wij hebben ‘Wedergeborene’ doch dit wordt in minder mystieken zin verstaan. Behalve dit zou het woord ‘Geestelijke’ ons kunnen dienen, ware het niet dat dit woord thans de begrippen ‘Priester’ en ‘Prediker’ aanduidt. Mij dunkt dat met ‘In God herborene’ het begrip ten volle uitdrukking vindt. Ik acht het hier van pas te wijzen op het misbruik dat wordt gemaakt van het woord ‘Geest.’ Men zegt geestigheid, bedoelend scherpte van vernuft, gevatheid of luim; men zegt geest voor fijne opmerking, voor rede, voor verstand; men zegt geestverwantschap - een onnoodig woord, dat alle Geest één is - meenend: denkverwantschap, zinsverwantschap, zielsverwantschap.
* * *
Zoo komt het woord partijverwanten mij in de gedachten - ‘voor den geest’ zegt men wel, ten onrechte - en nu duikt in mijne herinnering op een couranten-telegram, luidend als volgt: ‘De socialisten te Oudewater hebben collectief de bescherming der marechaussee gevraagd bij de verwachte Oranjefeesten’ en: ‘Bang voor de vaderlandsliefde’ stond er boven. Wat een teekenend berichtje en wat vreemd soort liefde, die gevreesd wordt zich te zullen uiten in molest van andersdenkenden! Als de Koningin daarvan heeft mogen ver- | |
[pagina 388]
| |
nemen, zal zij een ‘beau geste’ hebben gedaan met een manifest als volgt: Aan het volk van Nederland. Wij werden er aan herinnerd dat een deel van Ons volk niet in de vreugde kan deelen welke Wij aanstaande hopen; voor 't minst geen deel meent te kunnen nemen aan uiterlijk vreugdebetoon. Het zal Onze blijdschap, noch Onzen dank aan God kunnen verminderen hieraan te denken, of zulks optemerken; want Wij zijn overtuigd dat niet Ons geluk als vrouw en moeder Ons door dezulken misgunt wordt, maar dat zij het belang des volks anders verstaan dan Wij. Echter bevinden zich onder dat deel des volks, personen die zich beducht toonen, door andersdenkenden te worden gemolesteerd. De gedachte dat die vrees grond zou kunnen hebben doet ons innig leed en Wij hopen die vrees door u beschaamd te zien gemaakt. Wij erkennen ieders recht op eigen, eerlijke overtuiging en daarom zou het Ons diep smarten, indien het nalaten van vreugdebetoon wien ook tot grief werd gemaakt. Wij rekenen er dan ook op dat wie Ons en Ons Huis waarlijk liefde toedragen geen wanklanken zullen gedoogen, veel minder veroorzaken. In mijn hart wil ik gaarne stralende oogen zien maar geen vonkende blikken.
De burgemeester van Oudewater heeft echter zeer zeker een schoone kans het ‘Gouverner c'est prévoir’ toetepassen. In gedachten woon ik de raadszitting bij, waarin dat verzoek behandeld wordt. De gemeentesecretaris heeft, op uitnoodiging van den burgemeester, het request voorgelezen en Z. Ed. Achtb. neemt nu het woord: Mijneheeren, Omtrent het request dat thans in behandeling komt wensch ik voortestellen als volgt: ‘De gemeenteraad besluit en brengt ter kennisse van gemeentenaren het volgende: Tot onzen raad, werd, door zich noemenden ‘De socialisten van Oudewater’ het verzoek gericht, hen in de thans voorbereide Oranjefeesten, middels marechaussee, te beveiligen tegen uitingen van haat der Oranje-gezinde feestvierders. Nu zal de taak der marechaussee, afgezien van dit verzoek, in die dagen zeker niet lichter zijn dan gewoonlijk, maar bovendien oordeelt de raad dat de demonstratieve beveiliging zeer stellig, en immer, ongeregeldheden uitlokt. De raad kan aannemen dat enkele heethoofden bedreigingen hebben geuit, tegen hen die te kennen gaven geen vlag te zullen uitsteken, noch op andere wijze teekenen van deelname in de volksvreugde te willen geven - of tegen hen van wien zij dergelijke onthouding verwachten - maar de raad weigert aantenemen dat Oudewater's ingezetenen verstoring hunner feestvreugde door enkele zullen dulden. Het moet feest zijn in die dagen en de vreugde - die over alles den boventoon zal voeren - moet het een ieder die Oranje lief heeft onmogelijk maken op nurkschheid van anderen integaan. Het mag overbodig heeten te verklaren dat noodzakelijke politiemaatregelen niet verwaarloosd zullen worden, doch politie en marechaussee moeten niet tot last, veel minder tot ergernis zijn en de raad meent in dagen als deze te mogen verwachten dat bij de burgerij eene stemming zal heerschen die ook den politiemannen toestaat daarin van harte te deelen en - waarom niet - zelfs de socialisten opgeruimde gezichten doet toonen. Want, gelooft het vrij, de socialisten zijn zoo boos niet als ze doen! Menigeen onder hen begrijpt zeer goed, dat de sociale belangen van ons volk voor het heden best verzekerd zijn bij een voortbestaan van ons Koningshuis en dat het - weldra voorbijgegane, bidden wij - leed onzer Koningin hen niets waarborgde voor de toekomst zoolang er nog andere troonberechtigden zijn, wellicht bereid te steunen op vreemd geweld. De raad gelooft zeker dat de meeste socialisten in hun hart meejuichen; maar de ‘beginselen’, die kunnen ze niet zoo maar verloochenen en de ‘meening’ der partijgenooten, die wordt ook ontzien. De raad doet in deze dan ook met vol vertrouwen een beroep op alle ingezetenen van welke partij ook: Dat onnoodig geschetter van weerszijden worde nagelaten en elke klip kan ontzeild worden. En mochten er onverlaten zijn die orde en vreugde zouden trachten te verstoren, dat er dan ook veel meer verstandigen nabij zijn die den juisten toon weten te treffen. Geen barsch vertoon van politie zij noodig, doch de politie vinde waar het zijn moet, steun in elk goedgezind burger of boer. Gedaan enz.
Nu, ik hoop dat alles goed moge afloopen! - Aan 't Hof en te Oudewater -. Heden, den 13en April, weet ik nog van niets; maar | |
[pagina 389]
| |
couranten ontvang ik dan ook maar eens te hooi en te gras. Luisteren maar, of de locomotieven van Bandjar niet abnormaal lang gillen: dat zal ons een teeken zijn dat Neerland (en Indië) feestviert. v. A. |
|