| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Een nieuw boek over de Vrouwenquaestie.
Krank am Weibe door Käthe Sturmfels. (Dresden-Max Seyffert 1909).
De vrouwenquaestie op te lossen is een vrij wat minder gemakkelijk werk, dan over haar te schrijven en te debatteeren, en suffragettes-bonden en anti-suffragettes-vereenigingen te stichten, etc. etc. Het kwaad is er, zelfs feministen kunnen niet meer ontkennen, dat de zaak, die zij voorstaan, brengt kwaad: als b.v. van overproductie van leeraren, doktoren, wat niet al, nu ook vrouwen die beroepen mogen uitoefenen, of van ongeschiktheid tot het huwelijk van het, door studie en geestes-arbeid, zoowel lichamelijk als anderszins tot het moederschap niet meer behoorlijk voorbereide hedendaagsche meisje.
Maar.... hoe genéést men het kwaad? Op den weg van steeds feller dóórgevoerd feminisme zeggen de pur-sang-vrouwen-recht-ijveraarsters, die van oordeel zijn, dat wij vrouwen nog slechts een ontwikkelings-periode doormaken, en, eenmaal met den man gelijkgesteld, dan ook zullen zijn in èlk opzicht even bevoorrecht en even gelukkig als hij.
Dat ik voor mij het met déze richting niet eens ben, heb ik reeds zoo dikwijls betoogd, dat ik het niet dáárover wil hebben, naar aanleiding van het boek ‘van Käthe Sturmfels, maar wél over de door haar aangegeven tegenovergestelde richting; omdat deze mij in veel opzichten zeer aanbevelenswaardig toeschijnt. Immers - en hierin onderscheidt zich m.i., dit nieuw uitgekomen boek der moedige schrijfster van ‘Was ist der Frau erlaubt, wenn sie liebt’ van de mééste over de vrouwenquaestie handelende brochures, - Krank am Weibe veroordeelt niet alleen, en keurt af, het wijst óók aan een weg tot verbetering, waarlangs men de hedendaagsche vrouw, het hedendaagsche meisje, kan te hulp komen, zonder nochtans haar opvoeding gelijk en gelijkvormig te maken aan dien van den man, en haar daardoor te verkrachten in hare vrouw-natuur. - - Want zeker, dat die hulp nóódig is, onder de bestaande omstandigheden, wie zal het ontkennen? Mij dunkt, ook de meest ouderwetsche papa en mama kunnen niet meer de oogen sluiten voor het feit, dat het er met de toekomst hunner volwassen dochters tegenwoordig alles-behalve schitterend uitziet, en dat men dientengevolge met haar lot begaan moet zijn. Blijft zij ongetrouwd, - en die kans is gróót, gegeven den steeds toenemenden afkeer van het huwelijk van den hedendaagschen man, - welnu dan schiet haar niets anders over in de meeste gevallen dan in eigen onderhoud te voorzien, in een strijd om het bestaan, die, door de toenemende concurrentie op èlk gebied, steeds zwaarder wordt. Haar jeugd, haar beste levensjaren, gaan dientengevolge voorbij in het haar africhten op zulk een tot eigen brood-verdienen geschikt vak.
Op hoogere burgerschool en gymnasium brengt zij hare, juist bij een vrouw zóóveel beteekenende lichamelijke ontwikkelings-periode hard-werkend door, om in denzelfden tijd waarin de jonge man, onder zijn studie dóór, zich gemeenlijk den tijd gunt het leven te genieten, hard te blokken voor het een of ander examen, dat haar in staat stelt, als zij het achter den rug heeft, (en het beste deel van haar jeugd voorbij is daarmede) zichzelve, en dikwijls nog een van haar afhankelijke moeder of bloedverwante ook, met moeite en nood den mond open te houden. Trouwt zij te midden van dezen inspannenden geestesarbeid toch nog, dan is zij niet alleen geheel en al onvoorbereid tot het vervullen van de huisvrouw-en moeder-taak, die, waar haar man gewoonlijk onbemiddeld zal zijn, nogtansgeheel op háár schouders neerkomt, maar, wat nog erger is, zij heeft zich, door haar overspannen studeeren, tien tegen een lichamelijk benadeeld, en brengt daardoor zwakke en zenuwachtige kinderen ter wereld; een gevaar voor het toekomstgeslacht waarop reeds ménig arts heeft gewezen. Maar, zelfs in het beste geval, dat waarin b.v. een mijner Lelie-correspondenten verkeert, die mij onlangs enthousiast schreef over haar vrouwelijk studenteschap, in dat namelijk waarin de studie aan de academie blijft uitspanning voor het volwassen meisje, evenals in een vroeger tijdperk het uitgaan dat was, middel slechts om met jongelui prettig en aangenaam te verkeeren, dan nog kan men het daaruit voortvloeiend geváár niet wegredeneeren, dat zulk een in manlijke uithuizigheid grootgebracht jong-meisje, indien zij te eeniger tijd trouwt, zich geheel en al ongeschikt zal voelen tot het nagaan harer huiselijke plichten en bezigheden, - waarvan zij niets verstaat door hare studente-opvoeding. Trouwt zij daarentegen niet, dan zal zij, even goed als het vroegere uitgaande meisje, dat passée is geworden, met de jaren, zich van lieverlede vereenzaamd
gaan gevoelen, en ‘over’; even zoo goed ‘over’ onder het
| |
| |
nieuwere geslacht van vrouwelijke studenten en jongelui, als welke ledigloopende oude vrijster dan ook van een vorig tijdperk!
Wat dan echter wèl te doen met onze dochters?
Geheel en al terugkeeren tot een omgekeerde opvoedingsmethode, zeg Käthe Sturmfels. Reeds te beginen met de schooljaren! Waartoe het meisje, wier hoogste kroon behoort te zijn het moederschap, gedurende hare zoo dikwijls héél moeilijke ontwikkelingsperiode veroordeelen tot de schoolbanken, en tot de voor hare hersenen zoo ongeschikte zware studie van algebra en meetkunde en wat niet al! Natuurlijk, niemand spreekt hier van die uitzonderingen, die wezenlijk begaafden, die, door hare superioriteit op een of ander gebied, wat het dan ook zij, recht hebben op een aparte ontwikkeling; daargelaten de vraag of zij gelukkig zullen zijn, kan en mag men niet anders dan haar die àparte richting laten uitgaan, waartoe de natuur haar vóórbestemde door haar te bevoorrechten met muzikale-of schilder-of letterkundige gaven, of met een geniaal studie-hoofd!
De groote meerderheid echter van de meisjes is evenmin begaafd in zoo bizonderen zin als dat met de groote meerderheid der jongens het geval is. Welnu, háár late men niet, neven dezen, africhten tot middelmatigheden op zijn zelfde gebied, háár geve men niet méér dan gewoon algemeen onderwijs, aangevuld met al wat betrekking heeft op handwerken en aanverwante vrouwelijke dingen; en, van af haar vijftiende jaar, richte men haar levensbestemming gansch en al op kennis van huishouden-doen, op koken, strijken, wasschen, wat niet al wat evenzéér noodig is als dagelijksch brood, maar waarop heden ten dage zoo geheel ten onrechte wordt néérgezien. In het bijzonder legt Käthe Sturmfels er in dit hoofdstuk den nadruk op, dat óók het ontwikkelen van de zoogenaamd ‘gezellige talenten’ van muziek en schilderkunst een onding is bij die meisjes, die daarvoor geen uitgesproken talent hebben, een dwaasheid, die haar belachelijk maakt en ingebeeld, en geen nut hoegenaamd heeft. - - Als een echt-duitsche vrouw is overigens bij háár deze practische huis-vrouw opleiding vooral eene, die in de eerste plaats den man ten goede komt, wanneer hij zich wel wil verwaardigen zulk een meisje te trouwen. Bij haar, Käthe Sturmfels, is blijkbaar de man geheel en al de ‘heer der schepping’ en de vrouw slechts geschapen om hem te ‘dienen.’ Maar, ook zonder haar in dit opzicht geheel en al gelijk te geven, kan men haar opvoedingsidee voorstel toch van ganscher harte toejuichen, als dóór en dóór aannemelijk, indien de ouders konden besluiten dergelijke, in het huishouden-doen volkomen bekwame dochters te betalen voor de geleverde werkzaamheden, volgens dezelfde eischen, die nu een gehuurde hulp voor dezelfde dingen kan stellen, als b.v. koken, wasschen, strijken,
japonnen-maken, wat het ook zij.
De brandende nood van het dienstbodenvraagstuk is misschien in Indië, waar men de baboes en huisjongens ter zijner beschikking heeft, nog slechts een van hooren-zeggen-bekende ellende, maar elke naar het vaderland repatrieerende vrouw zal in elk geval wel reeds spoedig ondervinden, hoe zij, noch voor geld, noch voor goede woorden, noch voor goede behandeling, iets anders in haar dienst krijgt, in Holland, dan een hoogst middelmatige, slecht-onderlegde, daarbij zéér veeleischende dienstbare. En niet alleen in ons land, óók in geheel Europa, en in Amerika niet het minst, is diezelfde steeds wassende dienstboden-nood aan de orde van den dag. Welnu, indien de opgroeiende meisjes in een gezin zichzelve niet te goed wilden achten, om grondig te leeren, van meet-af, àlle huiselijke bezigheden, en indien haar ouders zoo wijs waren haar daarvoor behoorlijk, en naar vaste regels, te betalen, dan ware eensdeels de noodzakelijkheid een bruikbare gedienstige te zoeken vervallen, en anderzijds zou het zichzelve thans zoo dikwijls nutteloos en ‘over’ voelende jonge meisje de gróóte voldoening hebben van thuis een ‘taak’ te vervullen, en tegelijkertijd geld te verdienen voor hare genoegens, haar toekomst, haar uitzet, wat dan ook; evengoed als hare broers. Immers, dat men op al die huishoudelijke bezigheden zoo laag is gaan neerzien, is wel in de éérste plaats toe te schrijven, m.i., aan het als dienstbare-gebruikt worden eener volwassen dochter, zonder haar daarvoor te beloonen. Een zoon, die in zijns vaders zaak wordt opgenomen, ontvangt toch ook van dezen, van af het oogenblik waarop hij met hem arbeidt, een geregeld inkomen; een dochter daarentegen, die, op de ouderwetsche manier, moeder helpt huishouden-doen, mazen, verstellen, de boel beredderen, wordt niet alleen dikwijls niet eenmaal gedankt voor haar diensten, maar zelfs, tien tegen een,
nog gecommandeerd óók, door haar jongere
| |
| |
broers zelfs, als zij het niet naar hun zin doet; om van zoo iets als geldelijke belooning niet eens te spreken. Kan men het onder die omstandigheden dan een jong meisje het euvel duiden, als zij geen lust heeft thuis voor dienstbode en meid-voor-alles te spelen, met daarbij de kans te eenigertijd oud en onverzorgd over te blijven, afhankelijk van de familie-genade, en veel liever zich africhten gaat op een wèl inspannende studie voor een of ander examen, maar die haar, hoe nooddruftig dan ook, eenmaal zal in staat stellen zichzelve onafhankelijk door de wereld te slaan, als vrije, zelfstandige vrouw? Geef haar daarentegen als vast honorarium wat haar voor de zoo hóóg-nood-zakelijke bezigheden van goed-koken, goedwasschen, goed-naaien enz., zeker toekomt: een behóórlijk salaris, en gij zult zien, dat de meesten harer plotseling een geheel anderen kijk zullen krijgen op deze thans door haar verachte huiselijke bezigheden, ze even hoog zullen gaan aanslaan, als b.v. het vak van onderwijzeres, apothekeres, wat niet al, dat volstrekt niet goed wordt betaald, en hóógst eentonig is. Daarbij komt nog, dat de ouders zich door deze schikking volstrekt geen finantieel offer zouden opleggen, omdat zij een meid heden ten dage even zeer een hóóg loon moeten geven, om van de door deze gestelde onredelijke eischen niet eens te spreken. En, aan den anderen kant, juist een opleiding buitenshuis, voor dit of voor dat studie dat, kost véél geld, en maakt heden ten dage het dochters hebben even kostbaar als het bezitten van jongens. Dat overigens in géén geval de finantieele zijde den doorslag mag geven, spreekt van zelf. Zonder twijfel heeft een meisje, wat de geldelijke opvoeding aangaat, dezelfde aanspraken als hare broers. Slechts ter loops daarom wijs ik er op, hoe óók deze zijde der zaak in het voordeel is der ouders, zelfs bij
hóóg loon, wanneer zij hunne dochters aldus opvoeden zouden. Het beste echter waarom het hier gaat, het hóógste, liet ik nog onbesproken, namelijk de toekomst van gehuwde vrouw, van moeder. Iedereen is het er vrij wel over eens, dat de moderne intellectueele vrouw door hare hedendaagsche opvoeding allesbehalve geschikt wordt gemaakt voor hare eigenlijke roeping van vruchtdragen, dat zij hare krachten ondermijnt, door in hare ontwikkelings- en jeugd-jaren te hard te moeten studeeren, en dat zij ook overigens, door diezelfde geestelijke studie, geheel en al ongeschikt wordt tot het huisvrouw- en moeder- zijn, omdat zij van al de plichten dááraan verbonden nooit iets leerde. Welnu, indien een jongmeisje wordt teruggebracht tot haar eigenlijke sfeer, indien men haar leert verstand te hebben van al wat behoort tot het huishouden-doen, indien men haar maakt tot de medeverpleegster harer jongere broertjes en zusjes, dan is daarvan een logisch gevolg, dat déze arbeid haar voorbereidt en africht tot haar eigenlijke bestemming, van straks zelve zullen zijn hoofd van een huishouden, en moeder van kinderen. En, door hare ‘betrekking’ thuis, heeft zij dan nog meteen evengoed een spaarduitje verdiend als thans de onderwijzeres, de doktores, of de advocate, die alsnog in het huwelijk treedt.
Men spreekt zooveel van het niet meer willen trouwen der mannen, en betreurt dat; ook al om het direct daaruit voortvloeiende feit, dat de vrouwen hoe langer hoe meer eenzaam blijven, en de geboorten afnemen. Welnu, zou de jonge man, die in zijn omgeving een in alle huiselijke bezigheden bekwaam jongmeisje ontmoet, in staat een kind te verzorgen, en gewóón zich zonder gehuurde hulp te redden, niet menigmaal eerder den moed hebben zoo eene te vragen zijn leven te deelen, dan de hem misschien als kameraad zeer sympathieke mede-studente-vriendin, van wie hij echter weet, dat fietsen, studeeren, met hem uitgaan, voor haar levensbehoeften zijn, zoodat zij, zelfs al zou zij om zijnentwille voortaan een goede huishoudster willen worden, toch niets nog weet van al hetgeen daarvoor wordt vereischt, en dus door schade en schande, (d.w.z. ten koste van véél geld,) eerst zal moeten leeren door ervaring; - iets wat zijn beurs niet toelaat.
Voor ik eindig over dit boek, moet ik nog even wijzen op iets wat mij in deze beschouwingen, die ik in vele vrouwenhanden wensch, zéér trof, namelijk op de verstandige opmerking, dat het de plicht van den Staat is, in zijn eigen belang, méér te doen voor de ongetrouwd-geblevene en niet bemiddelde vrouwen, voor de misdeelden óók onder haar, die daarom lichamelijk niet kunnen trouwen. Al dezen - zegt de duitsche schrijfster zeer terecht - worden, door hun finantieelen nood, concurrenten van den man, maken hem, den getrouwden huisvader, den strijd om het bestaan zwaar door de concurrentie, en voeren ten slotte daardoor de maatschappij tot ondergang. Waarom geen Staats-inrichtingen geschapen, die dezulken aan werk
| |
| |
helpen, en op staatskosten bezigheid verschaffen van vrouwelijken aard?
Er staat nog veel meer levenswaarheid in dit boekje, b.v. over de modesport der hedendaagsche dames met liefdadigheid; en over de waarheidspelerij op sexueel gebied aan kleine kinderen; en over verkeerd-geplaatste te groote toegevendheid aan ongehuwde moeders, in naam van een zoogenaamde zedelijkheid, die leidt tot onzedelijkheid.
Ik ben blij, dat er steeds méér een kentering komt; onlangs wees ik op Gabriele Reuter, nu is het Käthe Sturmfels, die de hand aan den ploeg slaat, om tegen de gevolgen van het femìnisme te protesteeren! En steeds meerderen, juist onder de jongeren, volgen.
ANNA DE SAVORNIN LOHMAN.
|
|