De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 346]
| |
ging uit en de bruintjes en de blondjes keerden huiswaarts, de schooltasschen in de hand, met frissche, rose wangen en breede haarvlechten, waarin hier en daar 'n enkele sneeuwvlok schitterde, die neer was komen vallen, als voorlooper van een flinke bui. ‘Morgen, sneeuw!’ riep er een. ‘'n Witte Sint!’ 'n ander. ‘Sneeuwballen gooien!’ 'n derde, die niettegenstaande heur vijftien jaren, nog behagen schiep in 'n dergelijk vermaak en gierde 't uit van plezier. Op den hoek van de straat scheidden ze zich af in groepjes van haar, die ongeveer den zelfden weg hadden te gaan en wenschten ze elkaar vroolijk ‘n goeden Sinterklaas en heel veel pakjes!’ 'n Troepje backvischjes, die nog lang niet klaar waren met pakken, keerden haastig huiswaarts, anderen gingen taartjes eten bij Pas. ‘Loop wat aan!’ riep er een: ‘ik rammel van den honger, als ik aan de roomhoorns denk....’ ‘Ik moet eerst naar huis, wij gaan met de heele familie’; riep 'n ander. Langzamerhand dunde zich 't groepje; 'n straat verder scheidde Annie Bartens van de anderen. ‘Veel pleizier van avond!’ riep ze met 'n gedwongen lachje, dat haar heel veel moeite kostte. ‘Veel pleizier!’ riepen ze terug. Annie liep langzaam verder. Ze had nog eenige minuten te gaan, voordat ze haar huis bereikt had. In de verte hoorde ze den zeurigen deun van 'n straatorgel. 'n Hond jankte... ‘Pleizier,’ zei ze tot zich zelf; ‘ik pleizier’... en treurig gestemd vergeleek ze heur eigen vreugdeloos leventje met dat harer klasgenooten en ze moest eerlijk bekennen, dat ze ze benijdde in 't diepst van heur hart. Al dagen en weken van te voren hadden ze over niets anders gesproken, dan over dien goeden ouden Sint en de pret en de pakjes, die hij meebracht, over leuke Sinterklaasgedichten, over grappen en plagerijen, over den gezelligsten avond van 't jaar. En Annie luisterde naar die verhalen over vaders en oudere broers, die voor Sint en z'n zwarten knecht speelden en hoe de jonge kinderen nu en vroeger zij zelf gesidderd hadden bij z'n verschijnen. Annie had zoo iets zelf nooit meegemaakt, alleen wist ze er van, wat ze er van anderen over gehoord had, of gelezen had in prentenboeken. Zoo ver ze zich herinneren kon, had ze zelfs nooit in den onsterfelijken bisschop geloofd. Men had zich geen moeite gegeven haar in hem te doen gelooven. Heur kinderleven was arm aan illusies geweest en de eenige afwisseling in heur eentonig bestaan was de school, waaraan ze ook bijzonder gehecht was, waar ze met kinderen van heur leeftijd verkeerde. Maar nu hadden ze allen elkaar zooveel te vertellen in ieder vrij kwartier, dat ze geen acht op haar sloegen en ze zich nog eenzamer voelde dan gewoonlijk. Daarom zag ze ieder jaar met schrik 't Sinterklaasfeest naderen, zeker als ze was, dat 't voor haar geen vreugde brengen zou. Nu stond ze voor haar huis. - Ze schelde aan. 'n Minuut later was ze binnen. ‘'t Is niets gedaan op straat’, zei Kaatje, de bejaarde dienstbode met 'n rooden top aan de neus en gooide de voordeur dicht, huiverend van de koude. Annie ging naar de huiskamer. ‘Dag, tantetjes;’ riep ze bij 't binnenkomen; maar er verliepen eenige oogenblikken, voordat de beide oude dames haar gewaar werden, zoo verdiept waren ze in 't nazien van de wasch. En er kwam geen vriendelijke plooi op heur gelaat, veel meer schenen ze verstoord. Niet lang behoefde Annie naar de oorzaak hiervan te gissen. ‘De wasch is thuisgekomen en nu missen we twee nieuwe handdoeken;’ legde tante Jet uit. ‘We zijn den heelen middag aan 't zoeken en uithalen’; verklaarde tante Truida. ‘Zal ik er eens om schrijven, tantes, misschien komen ze nog wel terecht, zijn ze in 'n andere wasch geraakt’, zei Annie spijtig; ‘wat jammer en nu juist met Sinterklaas.’ ‘'t Is altijd wat met die wasscherijen’, knorde tante Truida; ‘nu zijn we al drie maal veranderd en je ziet 't: ‘elke verandering is geen verbetering.’ Maar Annie, die het hoofd nog vol had van alles wat ze op school had gehoord, zei enkel: ‘'t is nu zoo gezellig in de winkelstraten.’ ‘Noem jij dat ook al gezellig?’ vroeg tante Truida ontevreden. ‘De menschen loopen elkaar haast onderste boven, en dat noemen ze nu gezellig, ik dacht, dat jij verstandiger waart.’ ‘Al de meisjes van m'n klas zijn naar de winkels gaan kijken’; zei Annie treurig. ‘Naar de winkels gaan kijken, hm;’ antwoordde tante Truida, met 'n veelbeteekenend lachje, dat paste bij den toon harer | |
[pagina 347]
| |
stem; ‘ik vind dat 't heel niet staat voor 'n net meisje....’ ‘Als jij ook eens wilt gaan zien, dan ga ik mee,’ viel tante Jet heur zuster goedig in de rede. ‘Hè tante, dolgraag! maar is 't niet te koud voor u?’ vroeg Annie bezorgd. ‘Wel ne’; zei tante Jet, ‘dan doe ik m'n bonten avondmantel om; 't begint toch al donker te worden.’ ‘Als jij gaat, ga ik ook mee’; zei tante Truida nu. Na vijf minuten waren ze op weg. Haastig stapten ze voort, naast elkander door de stille straten. - De tantes zeurden nog steeds over de twee handdoeken, die weg waren en Annie deed heur best ze gerust te stellen, dat ze misschien nog wel terecht zouden komen. De dicht bewolkte hemel boven de sombere huizenrijen, de kille atmospheer, de plasjes, waarin ze ieder oogenblik stapten, alles gaf 'n gevoel van onbehagen, dat slechts door 't zonnige van heel veel vreugde, dat van binnen uitstraalde, zou zijn te verdrijven geweest. Nu waren ze in de winkelstraat. Wat 'n gelukkige, opgewekte gezichten! 't Scheen wel, dat de menschen voor dien eenen avond tenminste hun zorgen en ellende vergeten hadden. 'n Ieder scheen mee te doen aan de feestvreugde; speelgoed en suikerbakkerswinkels waren bijna leeggekocht en nog repten zich honderden handen met 't aanbrengen van nieuwen voorraad borstplaat en 't verzenden van pakjes. Hier en daar herkende Annie enkelen harer klasgenooten, die in rijtjes van twee of drie uitgelaten de etalages bekeken met stralende oogen en 'n blos op de wangen, of de voorbijgangers gekscheerend criticeerden, reeds volop genietend en nog met het vooruitzicht op de pret thuis. Sommigen groetten haar in 't voorbijgaan en keken even gichelend om. ‘Kijk, daar heb je die saaie Annie;’ zei er een; ‘wat 'n mooie mantels hebben die dames aan, met wie ze loopt, die zijn zeker antiek!’ ‘Die moeten ze aan 't Museum vermaken!’ spotte 'n ander. Ze waren nu eenmaal in 'n stemming om iets overmoedigs te zeggen of te doen. - Anders waren 't gevoelige hartelijke meisjes en als ze alles van Annie begrepen hadden, zouden ze haar stellig 'n ‘zielig kind’ hebben gevonden. - Deze stapte nu achter heur oudtantes aan, die in plaats van naar 't moois te kijken, de twee handdoeken maar niet vergeten konden, deze keerden dan ook telkens in 't gesprek terug, als 't vervelend motief in 'n orgeldeun. O, wat had ze er om gegeven, ook eens mee te kunnen doen met dat vroolijke jonge volkje! Hoe haakte ze er naar ook eens pret te hebben. ‘Waarom liep ze hier?’ vroeg ze zich af. Ze voelde zich nog veel ongelukkiger tusschen al die feestvierende menschen. Op den hoek van 'n straat kwam tante Truida bijna in botsing met 'n troepje vroolijke jonge lui. Dat deed heur woede, die ze zoo lang bedwongen had, voor goed losbarsten. ‘Vinden jelui daar nu zooveel aan?’ riep ze uit; ‘ik heb er genoeg van; ik ga naar huis.’ Door de akelig doodsche straten keerde men huiswaarts. De sneeuw begon dichter te vallen uit den loodkleurigen hemel en 'n laagje vormde zich op de parapluies, die nu verplaatsbare daakjes geleken. De tranen liepen haar over de wangen; heur oogleden gloeiden er van. Niemand bemerkte 't, dat ze schreide en 't deed haar goed. Maar toen men weldra weer binnen was in den helverlichten corridor, moest ze heur tranen snel bedwingen. In de huiskamer met de zware donkere gordijnen en de ouderwetsche meubelen warmde ze heur verkleumde handen; ze putte weer nieuwen moed. Wie weet! Misschien zou er van avond wel 'n verrassing komen; iets heel prettigs, waarop ze in 't geheel niet gerekend had. Zoo iets gebeurde immers wel meer op Sinterklaasavond. Ze berekende van welken kant 't komen kon. In de stad kende ze maar weinig menschen, want de tantes gingen bijna met niemand om. Maar ze had nog 'n oom in Indië, dien ze wel is waar niet kende, maar, ‘met Sinterklaas kon je nooit weten’ beeldde ze zich in. O, als ze ook eens iets grappigs te vertellen had, morgen op school. Aan tafel deed tante Jet 'n verhaal van heur prille jeugd, hoe ze zich nog goed herinnerde, dat ze met Sinterklaas 'n avondje waren gaan vergulden. Ook tante Truida lag het nog als versch in 't geheugen. En zelfs Annie wist precies, hoe 't daar was toegegaan, alsof ze er zelf was geweest. Ze had er de tantes immers al zoo dikwijls van hooren vertellen; ieder jaar ter zelfder gelegenheid brachten ze 't weer te pas. Na den maaltijd werd Kaatje binnengeroepen en even als ieder jaar schonk tante | |
[pagina 348]
| |
Truida haar 'n wollen japon en 'n pond speculaas. Onder dankbetuigingen en hernieuwde beloften van trouw en aanhankelijkheid keerde de dienstbode naar heur eigen verblijf terug. - Nu kwamen de tantes aan de beurt. Er kwam 'n geborduurde boekomslag van zacht groen laken voor tante Jet en 'n haarspeldenkussen voor tante Truida. Annie had alles den vorigen dag al ingepakt; heel gewoon, slechts met 'n papier er om heen; wat van grapjes en surprises hielden de tantes niet, dat lieten ze liever aan de jongeren over. ‘Ik ben blij, dat ik iets van je krijg, dat je eigenhandig gemaakt hebt’; zei tante Jet hartelijk. ‘Nu zien we tenminste, dat je wat voor ons over hebt’; voegde tante Truida er aan toe. ‘Je moet er nogal werk aan gehad hebben.’ ‘Ik hoop dat u er maar veel plezier van mag hebben’; zei Annie. ‘Nu, dat hopen we ook;’ antwoordde tante Truida, terwijl ze de groote, ouderwetsche boekenkast met de groene gordijntjes ontsloot en er eenige prachtbanden uitnam. Tante Jet keek Annie doordringend aan en fluisterde haar toe: ‘we hebben iets heel moois en degelijks voor je’; en heur oogen werden vochtig, toen ze er aan toevoegde: ‘ze zijn nog van m'n vader.’ Tante Truida keerde zich om en liet Annie de vergulden letters op den omslag lezen, terwijl tante Jet 't jonge gezichtje nauwkeurig gade sloeg, om na te gaan, wat voor uitwerking 't zien van 't geschenk bij haar bracht. 't Idee was immers van tante Jet geweest, die zoo trotsch was op heur ontwikkeld nichtje. ‘Vondel zal net iets voor haar zijn’, had ze heur zuster gezegd; ‘ze houdt toch zoo veel van letterkunde.’ Tante Truida vond 't noodig 'n heel ernstig gezicht te trekken. ‘Ik hoop’, sprak ze, ‘dat je er veel goeds uit leeren mag en dat je nooit zult vergeten, al wat we voor je gedaan hebben!’ ‘Maar tantetjes!’ en Annie sloeg heur armen om de beide oudjes en kuste ze hartelijk. Tante Truida en tante Jet gingen daarna wat rusten in 'n gemakkelijken leunstoel, de oogen gesloten, de handen in den schoot. Zoo lagen ze stil alsof ze baden. 't Door 'n groenen kap getemperde licht wierp 'n zacht schijnsel in 't midden der kamer. De meubels teekenden breede slagschaduwen op 't dikke tapijt. De ouderwetsche pendule op den schoorsteenmantel tikte met regelmatige slagen. Dat eentonige tik-tak, tik-tak en de nauwelijks hoorbare ademhaling der twee vrouwen was 't eenige geluid in 't ruime vertrek. - Met heur ‘Vondel’ onder den arm sloop Annie naar boven. Daar op heur kamertje ontstak ze licht; ze huiverde van de koude, want 't duurde lang, eer dat de gaskachel 't vertrek voldoende verwarmde. Ze trok heur mantel aan; en met de eene hand in den zak er van, met de andere 't boek vasthoudende, begon ze te lezen. 't Was mooi, Vondel! 't Was prachtig mooi, maar zoo moeielijk; later zou ze er misschien veel aan hebben, later als ze meer aan taalstudie gedaan had en alles beter begreep. Nu kon ze heur gedachten er niet bij houden. 't Was ook alles zoo verheven! - Ze wilde maar liever wat gaan werken voor school. Ze begon met heur aardrijkskundeles; ze was juist aan de Staten van Noord-Amerika. 'n Paar maal las ze ze over, dan trachtte ze ze uit 't hoofd op te zeggen. - Bijna vergat ze, dat 't Sinterklaas avond was, zoo verdiepte ze zich in heur werk. - Dan hoorde ze 'n wagen aanrollen, 't getrappel van paarden onder heur venster. Verrast stond ze op; ze voelde 'n trilling door heur leden gaan; heur hart bonsde. 'n Man sprong uit den wagen en haalde er 'n doos uit en dan 'n mand en dan nog twee kleine pakjes. Ze drukte heur neus tegen 't venster; 't was voor de buren. - 'n Minuut later zag ze den wagen weer wegrollen in den donkeren avond. - Ze kroop dicht bij de kachel om zich aan de warmte te goed te doen. O, er was niets voor haar, er was niemand, die aan haar dacht. - Dan liep ze peinzend door heur kamertje en onwillekeurig bleef ze voor 't portret harer ouders staan. ‘O, hoe miste ze ze nu; Als moesje nog maar leefde’; snikte ze; ‘O, zij zou me begrijpen.’ En ze dacht er aan hoe ze als heel klein meisje al bij de tantes van heur vader gekomen was in 't groote, sombere huis. Ze hadden zich altijd stipt van heur plicht gekweten en haar verzorgd, zooals zij 't 'n jong hondje zouden gedaan hebben; maar in de behoeften van 'n klein meisje konden ze zich niet indenken. Ze lieten haar nooit met kinderen van heur leeftijd spelen en tot heur tiende jaar hadden ze haar thuis les laten geven. Zoo werd ze afgetrokken en in zich zelf gekeerd. | |
[pagina 349]
| |
Eerst dan zonden ze haar naar school. Maar ook daar bleef ze stil en afgetrokken en de meisjes vonden haar saai en vervelend. O, hoe gaarne had ze met hen gespeeld en gestoeid, maar ze durfde 't niet te bekennen. Later begon ze mee te doen met de anderen, maar intiem werd ze met niemand. Thuis vond ze in heur boeken heur eenige afleiding en troost. En de tantes dachten maar al door, dat ze gelukkig was. 't Deed haar genoegen, dat heur pleegkind zoo stil was in huis, dat ze er zoo weinig last van hadden, vooral daar ze al op leeftijd begonnen te komen. Maar Annie werd stiller en treuriger, zonder dat iemand het bemerkte; ze voelde, dat ze iets miste, maar ze uitte zich niet. - Eindelijk, daar hoorde ze 'n ruk aan de schel; de diepe klank drong door 't stille huis als de wonderklok uit 'n sprookje. 't Had op Annie de zelfde uitwerking. ‘O, daar moest de verrassing zijn, het geheimzinnige Sinterklaas geschenk, waarop ze nauwelijks had durven hopen. - Met kloppend hart ijlde ze naar beneden; daar kwam Kaatje aansloffen uit de keuken. Maar 't duurde haar te lang voordat deze bij de voordeur was. Hijgend opende ze de deur zelf. In den donker herkende ze 'n manspersoon, die haar 'n pakje overreikte met de woorden: ‘dat is van den bleeker, of u dat aan de dames wilde geven; de baas had ze vergeten bij de wasch te doen; - of de dames het niet kwalijk wilden nemen.’ - - - Bedremmeld keek ze den man aan. ‘'t Is goed;’ stamelde ze. Nu liep ze mismoedig naar de huiskamer. Tante Truida zat over heur breiwerk gebogen, dat 'n sprei moest worden, die uit 'n aantal blokken bestond. Tante Jet breidde aan den rand er van. Annie 's blik viel op de grijze hoofden, 't eentonig beweeg van de vingers, naalden en draad. ‘Tantes, daar zijn de handdoeken!’ riep Annie. 'n Gelukkige glimlach speelde om den mond der beide oudjes. ‘Zijn ze terecht?’ vroeg tante Truida; ‘Wel, dat is 'n goede Sinterklaas.’ - Zwijgend deed Annie suiker in de kopjes, schonk ze de thee. Om tien uur doofde Kaatje 't licht uit. 't Sinterklaasfeest was afgeloopen. |
|