op dat punt gauw genoeg gerust stellen, maar in zijn betoog kwam óók voor een beschouwing over het vreeselijk-zondige van zulke gevallenvrouwen, over de ellende hunner verleiding door zondige mannen, enz. Toen antwoordde ik hem naar aanleiding daarvan: ‘Als gij er zóó over denkt, dan hebt gij ook niet het recht, als Christen, in Uw eigen salon erkend-onzedelijke mannen te ontvangen, wier schandalen iedereen hier in den Haag wéét. Dan moet gij als Christen die mannen de deur wijzen.’ - Kan je begrijpen? De door mij hem met name genoemden waren immers mannen van invloed, van naam. En den zedelijken moed tegen dezulken partij te trekken en aldus openlijk te ‘getuigen’ voor zijn geloof, dien had hij niet. Ik heb hem zelfs met name een dame genoemd, die er zich op beroemde onder hare ‘vriendinnen’, dat ze al het mogelijke deed om een miskraam te krijgen, omdat ze ‘kwaad’ was, dat ze bij ongeluk ermee zat, met kind nommer twee. Maar toch bleef die vrouw heel zedelijk gezelschap voor zijn familie. Want - ze was van naam en invloed!
Alles wat gij schrijft over dat godsdienstgekibbel beaam ik volkomen. De menschen voelen zich onbevredigd in hun niets wezenlijks hebben. Zij vinden in het modernisme geen houvast. Dan zoeken ze 't in modedingen, als daar zijn Christian Science, óók 'n extra Haagsch-artikel, omdat het uit Engeland komt, (en, 'n Hagenaar, die meedoet, is 'n naäperij van 'n Engelschman,) verder theosophie, spiritualisme, wat niet al... Maar voor mij staat het vast, dat er over honderd jaar - als we er dan nog zijn - alleen geloovigen zullen overblijven namelijk Roomsch-Katholieken, en ongeloovigen namelijk protestanten.
Ik zal Uw verlangen naar meer geregelde opname van de toilet-rubriek niet vergeten. - Over hollandsche lectuur wordt geregeld in de Lelie geschreven. Die vraag van U begrijp ik daarom niet geheel. - Hartelijke groeten. - Schrijf gerust maar eens gauw weer.
Dora J. - Het spijt mij zeer voor U, dat zuinigheid U noodzaakte Uw abonnement op te zeggen, maar voor mij kan dat geen reden zijn U particulier te beantwoorden. Gelijk ik reeds telkens uiteenzette, op die manier zouden de niet-abonnés bevoorrecht worden boven de abonnés. Het stukje kan, bij de vele dergelijke copie van dien aard, niet tot plaatsing in aanmerking komen.
Hoopvol. - Met het zakelijke beginnende, vind ik het stukje, dat moet voorstellen: de dood, niet heel duidelijk; zelfs het slot geeft in dat opzicht niet voldoende helderheid. Gij zegt, gij hebt het niet ‘somber’ opgevat; dat geef ik U toe, maar... daardoor óók alles-behalve nieuw, want gij-zelve zult mij moeten toegeven, dat het ‘naar-huis’-idee niet uitblinkt als een oorspronkelijke vinding van ‘Hoopvol’, maar vóór haar reeds is gezegd door honderden en duizenden, dichters, en predikanten, enz., enz. - Het artikeltje, dat gij ‘zoo maar losjes weg hebt geschreven’, draagt van die handelwijze ook wel een weinig de sporen. Ik vond het begin niet onaardig, om dat ‘luchtschip’ er bij te pas te pas te brengen, maar het gaat uit als een nachtkaars, zoo iets als een toast van een dominee op een bruiloft; (en dan nog van een dominee, die niet véél er van weet te maken).
En nu ten slotte het fragment. Daarover kan ik niet oordeelen, voor ik 't heele verhaal heb gelezen. Het begin is wel goed geschreven, maar het is nog niets dan een begin; ik moet eerst, voor ik U daaromtrent iets kan beloven, het gehéél voor mij zien. Als het verhaal als zoodanig goed is, dan is er geen bezwaar tegen het in de Lelie op te nemen, als het tenminste niet te lang is, maar ik kan onmogelijk er over oordeelen voor ik het geheel heb. - - Om U eerlijk de waarheid te zeggen - en ik hoop hoe gij hierbij wèl in het oog zult houden, dat ik, juist omdat ik wat zie in Uw werk, U zoo uitvoerig er over schrijf - meen ik dat gij op dit oogenblik, (wat onder Uw tegenwoordige omstandigheden zoo héél natuurlijk is), te veel zijt vervuld van allerlei gedachten en allerlei bezigheden, om U met den noodigen ernst, en met rijpelijk overleg, te wijden aan het schrijven. Gij hebt een vlug hoofd, een helderen kijk op de dingen, daardoor gaat het U heel vlug en vlot af zoo iets in elkaar te flansen, maar... het rechte wordt het dan ook niet. Het is daarvoor te oppervlakkig nog. Zendt dus iets anders ter gelegenertijd. Ik ben steeds ter Uwer beschikking.
Uw hartelijke lieve brief, over die kuur in Bad-Nauheim, heb ik zeer gewaardeerd. Gij moet U dat geschoven worden in een fahrstuhl nu niet zóó erg voorstellen, want het is in Bad Nauheim iets zóó gewoons, bij al die hartlijders, waaronder zoo velen, die veel jonger nog zijn dan ik, dat het minder opvalt, en minder ‘ziek’ lijkt dan op andere plaatsen het geval is. Het moet nu eenmaal, indien men iets werkelijk ernstigs heeft, en dat gevoel van moeten helpt je er gauw doorheen, juist omdat je het van zoovelen ziet. Den eersten dag vond ik-ook het vreeselijk, en had een gevoel alsof iedereen er mij op aanzag, maar het went gauw en... als men niet veel kan loopen, en toch zoo graag buiten is, dan geniet men aan den anderen kant zoo oneindig véél van dat zonder inspanning en zonder hartbeklemming kunnen zien alles om zich heen, kunnen mee-aanschouwen allerlei mooie lieflijke plekjes, waar je anders nooit komt, en die, als ze maar iets in de hoogte gaan, voor hart-lijders als ik verboden terrein blijven.
Van mijn vacantie heb ik niet véél kunnen profiteeren door het ellendige regenweer voortdurend. Maar toch deed de rust mij véél goed, en ben ik in die drie weken zéér aangesterkt. - Ik ben blij dat gij mij kunt navoelen op het punt zich gemakkelijker schriftelijk dan mondeling kunnen geven; want velen gaat het juist andersom, die zeggen: Je praat zooveel gemakkelijker. Wat gij daaromtrent schrijft neem ik met instemming over:
En zéér trof me een woord, dat U eens in een Uwer correspondentie-brieven schreeft, dat U in Uw brieven veel gemakkelijker met de menschen praat, en veel onbevangener, dan U dat ooit in een mondeling gesprek zoudt kunnen. Mij gaat dat namelijk net zoo: op papier kan ik niet alleen veel méér, maar ook veel prettiger praten over dingen, die me lief zijn. Misschien ligt 't 'm wel