De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
Boekbeschouwing.De Vorstinnen van het Huis van Oranje Nassau, geschetst door Johanna V.A. Naber en L. de Neve met 7 portretten van vorstinnen in photogravure en autotypie. (Uitgever H.D. Tjeenk Willink & Zn., Haarlem 1909.) Het is wel een actueel moment, 30 April waarop ik mij nederzet dit actueel boek te bespreken.Ga naar voetnoot1) Want zooeven hebben de kanonschoten gedonderd om de komst in het leven van de allerjongste ‘vorstin uit het huis van Oranje-Nassau’ aan te kondigen, en de herauten, door de Haagsche feest-commissie uitgezonden om het blijde nieuws te melden, doorkruisen de stad, en voorbij mijn ramen stroomt een tot feestvieren opgaande menigte getooid met Oranje-strikken en driekleurige lintjes! Alles ademt ‘verknochtheid’ aan het huis van Oranje-Nassau in onverdeelde vreugde, omdat het zich opnieuw heeft voortgeplant in een jongen loot aan den ouden stam, van wien wij reeds meenden, dat hij had uitgeleefd. Maar, en ziedaar waarom ik de verschijning van een werk als het bovenaangekondigde zoo toejuich, kijkt men wat dieper, en dringt men wat méér dòòr in het wezen der dingen, dan moet men erkennen, dat het met de kennis dierzelfde menschen, die zoo Oranjegezind zijn, aangaande de beteekenis, de historische beteekenis van het huis van Oranje-Nassau voor ons vaderland, al heel droevig is gesteld. O, ja, zij spreken wel van ‘de band, die vorst en volk samen houdt verbonden eeuwenlang’, en van ‘de verplichtingen, die wij, Nederlanders, hebben aan Oranje’, en al zulke geijkte termen meer! Doch, indien het er op aankomt te staven met historische feiten waarom wij zoo voelen en zoo denken, dan komt helaas maar al te dikwijls de meest jammerlijke onwetendheid voor den dag! En het is dus niet kwaad, juist in déze dagen waarin al die macht- en stopwoorden meer dan ooit de rondte doen, den volke in populairen vorm bij te brengen, het wáárom van zijn dankbaarheid, de historische feiten, waarop zich zijn eenheid met het huis van Oranje-Nassau grondt. Zeker, hier is uitteraard geen sprake van een volledig overzicht, omdat de beide auteurs alleen de vorstinnen bespraken uit het huis van Oranje-Nassau, wier invloed op onze geschiedenis uitteraard meer eene is geweest achter de schermen, en dóór hare mannen dikwijls, meer dan een direct inwerken persoonlijk op groote politieke gebeurtenissen. Het lag echter voor de hand, waar onze Koningin en Hare moeder beide in de laatste jaren gevestigd hebben de aandacht op de vrouwen, bepaaldelijk uit haar geslacht, dat Johanna V.A. Naber en Louise de Neve bij voorkeur voor haar feest-uitgave zouden kiezen de levens-gechiedenissen bepaaldelijk der vorstinnen van Oranje-Nassau. En, nu 't alweder een prinsesje is, dat eventueel hare moeder zal opvolgen op den thans door deze bezetten troon, is de actualiteit er niet minder om geworden. Ik sprak daareven van invloed achter de schermen, als zijnde den eenigen invloed, waarvan in die dagen sprake kon zijn, toen er nog niet werd geredeneerd over vrouwenrechten, en het van zelf sprak, dat elke vrouw in haar huis-alléén regeerde, en hare kinderen opvoedde, en zich niet bemoeide met politiek of staatsambten. Dat intusschen zulk een vrouw toch geenzins een keukenmeid-huishoudster van haar man behoefde te zijn, en even beschaafd, even innerlijkontwikkeld kon zijn als hij, dat zij, dóór die intieme huiselijke deugden, juist zijn intérieur kon herscheppen tot de plaats van waar hij altijd nieuwe kracht putte tot zijn werk, dat zij in dat werk deelen kon in stilte, en er goed en bloed voor offeren wilde, als het moest, - de levensgeschiedenis der stam moeder van de Oranjes is dáár om het ons te bewijzen in de meest eenvoudige beminnelijkheid. Johanna Naber, wier vooruitstrevende rol in de vrouwenbeweging voldoende is, om te waarborgen dat zij in deze is een onpartijdige beschrijfster, vertelt ons van haar: ‘Wie harer is meer voor ons geweest dan zij (Juliana van Stolberg)Ga naar voetnoot1) die Prins Willem in dagen van afmatting en teleurstelling in het ouderhuis, in haren omgang nieuwe krachten deed vinden, die hem in zijne broeders en zijne zusters trouwe vrienden en wakkere medestrijders toevoerde, die zijn geweten mag worden genoemd om haar overpoosd aanhouden, zich in de hitte van den strijd toch niet te laten verleiden tot wat ook, waardoor der ziele zaligheid schade lijden kon. Het was een bezig, bedrijvig leven, dat zij als slotvrouw leidde, en waarbij zij, behalve de opvoeding harer kinderen, had toe te zien op het spinnen en weven harer vrouwen ten | |
[pagina 280]
| |
behoeve der ontelbare leden en volgelingen eener feodale huishouding, op de bereiding van artsenijen voor armen en kranken, en op het onthaal van altijd talrijker gasten.’ Zonder deze moeder, wier sterk geloof hem steunde vol te houden, en bij wie de prins, volwassen man geworden, nog steeds al zijn moeilijkheden biechtte, ware hij zeker nimmer geworden voor de zaak der Reformatie, wat hij is geweest voor haar zeker nimmer had hij zonder haar aanmoediging zóó pal gestaan voor zijn overtuiging; zij was het, die én hem én hare andere zonen Lodewijk, Hendrik, Adolf, als opvoedde tot den strijd, waarin zij achtereenvolgens vielen, wegbereiders tot een eindelijken zegepraal. Haar vergeten, zelf opofferend leven is wel een machtig bewijs van den onberekenbaren invloed, dien de goede echtgenoote, de goede moeder, heeft, dóór haar gezin, op geheel een wereldtooneel, in de verste toekomst nog. - Is hare levengeschiedenis er eene, die door alle hedendaagsche vrouwen verdient te worden gelezen, niet minder symphathiek doet ons aan de figuur van Louise de Coligny, de dochter van een martelaar der Reformatie, straks de vierde echtgenoote van hem, die om diezelfde zaak zal vallen, maar eindelijk óók de moeder van dien Frederik-Hendrik, dien het gegeven zal zijn een eervollen vrede te sluiten, en de Vereenigde Provinciën tot ongekenden bloei te verheffen. De meesten onzer weten van Louise de Coligny zoo weinig anders af dan dit laatste, dat zij de moeder was van Frederik Hendrik; zij weten niet, hoe zij heeft geleden om, geprotesteerd tegen den smadelijken dood van een Oldenbarneveldt; even weinig als zij afweten van het lot der verschillende kinderen uit Prins Willem's vier huwelijken, voor wie allen Louise de Coligny een even zorgzame, zoowel hunne wereldsche belangen behartigende, als hun geestelijke heil in het oog houdende stiefmoeder is geweest, hen uithuwelijkende, raad-gevende, beschermende. Dan volgt Amalia van Solms, omtrent wie Johanna Naber schrijft: ‘Van nature was zij rijk begaafd, maar zij miste die fijne beschaving des gemoeds, die eene Juliana van Stolberg, eene Charlotte de Bourbon, eene Louise de Coligny gekenmerkt had, en die nog uit de brieven van deze tot ons spreekt. Deze geestelijke behoeften en begeerten, waardoor deze drie vrouwen in dagen van zwaren strijd en diepe smart geadeld waren, kende Amalia niet. De roem van haren echtgenoot, van het Huis van Oranje, gold haar als hoogste goed. Uit dit laatste spéciale oogpunt is de rol, die zij in onze geschiedenis speelde eene geweest van groote beteekenis. ‘Het krenkte haar diep, dat haar raad en haar inzicht, door Frederik Hendrik zoo hooggeschat, door haren zoon (Willen II) niet werden geteld’; echter, reeds in het jaar 1650 stond zij aan zijn sterfbed, en zag daarmede haar achterstelling een einde nemen. Zij eischte onmiddelijk de voogdijschap over haren kleinzoon, wilde hare weduweschoondochter niet alleen dit recht, maar óók het beheer over de goederen van den prins ontnemen, en slaagde er in, zoo zij ook deze buitensporige eischen gedeeltelijk althans moest opgeven, toch grootendeels den invloed harer geheel Engelsch gebleven schoondochter te vernietigen. De strijd, dien zij in later dagen voerde, om haren kleinzoon, Willem III later, te handhaven tegenover De Witt, behoort tot het meest-algemeen-bekende deel onzer geschiedenis; minder bekend is misschien, dat zij de rechtvaardigheid had de De Witt aangedane mishandelingen, eindigend in den schandelijken moord op hem en Cornelis, af te keuren en bij die gelegenheid verklaarde: ‘Hoe het haar jammerde, dat zulk een edel verstand zoo smadelijk moest omkomen.’ Met Amalia van Solms daalt een àpart tijdvak onzer geschiedenis ten grave; straks, met haar kleinzoon Willem III, sterft de mannelijke linie van het huis van Willem den Zwijger uit. De vrouw van dezen laatsten directen nakomeling van hem, Maria van Engeland, (het is bekend, ofschoon ik het niet heb ontmoet in het hoofdstuk, door Johanna Naber aan háár gewijd), weende bitter, toen men haar een uiterlijk-misdeelde, een aan het luxueuse Engelsche hof zich stijf bewegenden Hollander voorstelde, als haar toekomstigen gemaal. Zij zag er jammerlijk tegen op hem naar het verre land te volgen; toch kreeg zij hem van lieverlede innig lief, werd hem een trouwe steun, omhelsde van ganscher harte zijn partij tegenover haren vader. Het is of na haar de latere vrouwen-figuren uit het huis van Oranje-Nassau verbleeken in beteekenis. Misschien ligt het ook aan den anderen tijd, waarin we nu zijn gekomen. Alleen Wilhelmina van Pruisen, de echtgenoote van den onbeduidenden Willem V, maakt hierop een uitzondering. Als een hoogst-interessante, | |
[pagina 281]
| |
krachtige persoonlijkheid staat zij in het rumoer dier dagen vóór ons, en doet neven haar de wankelmoedigheid van haar echtgenoot nog te sterker uitkomen. Maar welk een beminnelijke, schoon veel minder-bekende persoonlijkheid, is straks die andere Prinses van Pruisen, óók een ‘Willemien’, even als de hierboven genoemde! Echtgenoote van onzen eersten Koning, was zij hem steeds de volgzame gade, de plichtgetrouwe moeder, vroeg zij niets voor zich, gaf alleen een rijken schat van liefde. Men behoeft haar beeltenis slechts aan te zien, welke het aan haar gewijde hoofdstuk siert, om als te verlieven op dit even schoone en lieflijke, als innemende, ik zou zeggen reine gelaat. En, alles wat Louise de Neve, die in deze en in de volgende laatste hoofdstukken als levensbeschrijfster optreedt, van haar vertelt, doet u een stillen eerbied voelen voor deze weinigbekende, misschien nog minder-begrepene, maar zonder twijfel in-vrouwelijke, ideale persoonlijkheid.! De beeltenissen, die, 37 in getal, deze mooie uitgave van dit aanbevelenswaardig prachtwerk sieren, maken natuurlijk uitteraard het lezen van al deze historische byzonderheden aantrekkelijker. Wanneer bv. de schrijfster een vergelijking gaat maken tusschen de twee ‘Wilhelmina's van Pruisen’, en daarbij zich beroept op hare zoo verschillende gelaatsuitdrukkingen, dan is het prettig terstond zelve de waarheid dier bewering te kunnen vaststellen; maar, wat vooral interesseert, zijn de beeltenissen dier door ons bijna niet-gekende, meestal in het buitenland gehuwde dochters uit de verschillende huwelijken van de vorsten van Oranje-Nassau gesproten, wier levensgeschiedenissen evenzeer worden ingevlochten, en waaronder meer dan ééne is, op wier verwantschap met haar onze koningin trotsch kan zijn, om hare véle deugden en beminnelijke eigenschappen. Onnoodig te zeggen ten slotte, dat Johanna Naber, die zorgde voor de inleiding en het naschrift, aan onze tegenwoordige Koningin, zoowel als aan de Koningin-Regentes, Emma, al de eere gaf, die deze toekomen, en dat ook hare beeltenissen niet ontbreken. Maar haar tijd, hare geschiedenis, is er een van onze eigen dagen, een die wij dus kennen en meebeleefden. Waarop ik wijzen wilde, is op het feit, dat het historisch verleden zoo heel weinig wordt gekend, ook door de ontwikkelden onder ons. Historische roman, nu ja, dien wil men dan nog wel eens lezen, zonder zich ook maar eenigzins af te vragen daarbij wáár de verdichting begint, en de historische waarheid ophoudt; de meeste menschen hebben het te druk met al de nieuw uitkomende belletrie bij te houden, om voor zuivere geschiedenis de belangstelling te koesteren, die zij toch verdient! Want, wat is interessanter dan een ‘verhaal’ dat ‘waar’ is gebeurd? En, is dat niet ten slotte slechts een andere uitdrukking voor historie? Er is onder de vorstinnen uit het huis van Oranje-Nassau meer dan eene geweest, wier levensgeschiedenis gelijkstaat met de meest afwisselende roman-lectuur; in èlk geval, als men dan waarachtig zooveel voelt van dank en verknochtheid aan het Huis van Oranje, dan is het toch heusch een éérste vereischte iets van dat Huis en van zijn geschiedenis te weten, van wat het deed vóór en beleefde mèt ons behoorlijk op de hoogte zijn. Daarom zij dit boek aanbevolen aan ieder, die geld over heeft voor wat goeds. ANNA DE SAVORNIN LOHMAN. |
|