De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd‘Onder de Rendieren.’
| |
[pagina 269]
| |
boog om in de slee te springen, vloog het dier er met zulk een vaart van door, dat Biettar Oula op den bodem van de slee neerviel als een roofvogel, die zich op zijn wegvluchtenden buit werpt. De suizende vaart had dezelfde uitwerking als een plotselinge val en bracht zijn bloed aan 't zieden. Zijn luid, overmoedig gejubel weerklonk ver in het rond en de opgewonden woeste vaart bezielde zijn stem. Het groepje, kort te voren zoo trotsch overmoedig, zong een deuntje lager en was bijna geneigd Biettar Oula te bewonderen. Ook ditmaal was het dezelfde spraakzame Lap, die de benauwende stilte verbrak met een: ‘Alleen Biettar Oula kan zoo rijden.’ En Biettar Oula werd het onderwerp van het gesprek. De bewondering voor hem steeg voortdurend. Was dat jonge, mooie Noorsche meisje, de dochter van den ouden ‘Wolf’ ginds aan de Fjord, hem zelfs in 't najaar niet een eind achterna geloopen op de hoogvlakte, zonder dat ze 't waagde zich te vertoonen? Nikko Nille was in den winkel achter moeten blijven om zijn paesk met een paknaald dicht te laten naaien. Toen hij buiten kwam, ontving de spraakzame Lap hem - uit dankbaarheid - met de woorden: ‘Is de pijn in den rug wat geminderd?’ Waarop het heele troepje lachte. Zij gaven den Lap een por en moedigden hem aan om door te gaan. ‘Hoe groot geloof je dat de afstand wel is tusschen Elle, de mooiste vrouw van de heele streek, die je niet kreeg en die oude, manke, droge vogelverschrikker van jou? Ik zou liever een zak droog rendierhaar in mijn bed hebben dan jou ouwetje. Zij is zoo taai als een gelooide huid. Brandewijn heeft zelfs geen vat op haar... Wacht je misschien nog op haar dood? Ach, kerel, de knokkels van je ouwetje zullen van het dragen van haar uitgedroogd lichaam zoo gauw nog niet moe worden! Dat zeg ik je - wel alle d... ls!’ De gele tanden van den Lap schitterden, terwijl zijn boosaardige, loopende oogen vaag voor zich uit staarden. ‘Nikko Nille's liefje is al lang een ouwe jongejuffrouw geworden voor zijn ouwe vrouw dood is - hi hi hi!’ Om eerlijk te zijn, moeten we bekennen dat Nikko Nille alweer een nieuw liefje had, een jonge deern, wier buitengewone gezetheid 't eenige was dat aan Elle herinnerde. ‘Kom, zing eens een liedje over je liefje!’ begon de Lap weer. Maar tegelijkertijd gaf Jussa, die altijd was, waar hij niet zijn mocht, hem met de vlakke hand een flinken klap op den mond. ‘Al ben je ook nog zoo'n ellendeling, je behoeft de menschen daarom niet te belasteren.’ De klap kwam zoo onverwacht, dat de Lap er heelemaal verbauereerd van was en de anderen lachten hem even hartelijk uit als te voren Nikko Nille. ‘Biettar Oula wilde hem niet eens bij den kraag pakken,’ grinnikte er een. ‘Hij wilde zijn handen niet aan zoo iemand bezoedelen - hi hi hi!’ Maar de Lap had er ondertusschen iets op bedacht. Hij begon te huilen en beweerde dat Jussa hem den mond en de tanden kapot geslagen had. Dat was een reden om te doen alsof ze 't zich aantrokken. Jussa zou gestraft worden. ‘We laten je oppakken!’ ‘Je bent de grootste deugniet van de heele streek!’ ‘Al ben je ook honderdmaal de zoon van Jungo, geloof je dat je daarom een armen stakkert mishandelen moogt?’ ‘Wacht eens we zullen je wel krijgen, bandiet die je bent! Je rijdt de paarden tot ze er dood bij neervallen, en verleden jaar heb je zelfs een jong rendier dood gereden!’ ‘Je had al lang in de kast moeten zitten. Nu we den rechter toch hier hebben, zullen wij hem maar dadelijk in den arm nemen.’ De beschuldigingen klonken niet nieuw in Jussa's ooren, maar hinderden hem toch. Hij had den angst beet gekregen, nadat hij zoo dikwijls in aanraking was geweest met het zoodje aan de noord-oostelijke grens. En de Lap maakte het soms erg genoeg, niettegenstaande Jussa hem uit goedhartigheid al gaf wat hij kon, eten zoowel als kleeren - zelfs zonder dat hij op dat oogenblik nieuwe misdaden op zijn geweten had. De Lap ging soms zelfs zoover, dat hij alle geschenken weigerde en dreigde Jussa's vader het heele zondenregister van zijn zoon eens voor te lezen. En Jussa wist maar al te goed dat er dan heel wat appeltjes te schillen zouden zijn... ‘Vraag den Lap om vergiffenis,’ zeide er een, terwijl hij Jussa bij den schouder greep. Maar Jussa trok zich los en haastte zich met Nikko Nille weg. Onderweg bleef Nikko Nille staan en zeide: ‘'t Is bedenkelijk genoeg om met zulke gescheurde kleeren thuis te komen.’ ‘Zeg -,’ zeide Jussa, ‘heb je brandewijn bij je? Dan zal ik er mee vooruitloopen en zorgen dat de ouwe zich ferm dronken drinkt. En dan kan je haar gemakkelijk den sleutel | |
[pagina 270]
| |
ontfutselen om een andere paesk uit de kast te krijgen.’ Toen lachte Nikko Nille. ‘Je mag morgen den heelen dag met mijn rendier uit, zoowaar als ik hier sta.’ (Wordt vervolgd). |
|