maar ééns in Femina, voorbeelden van de kunst niets te zeggen in een omhaal van woorden, ge vindt er in één voortdurend haspelen om, zonder àl te veel den Braven Hendrik uit te hangen, toch vooral te lijken een soort zeden-verbeteraar, een gematigd feminist nu en dan. En dan zijn brieven aan Françoise, zoo iets geheel anders en saaiers, dan die brieven van vrouwen, uit een vroeger tijdperk van zijn loopbaan, waarmede Marcel Prévost zich toenmaals den naam verwierf van te zijn een vrouwenkenner bij uitnemendheid. Men moet -, dat is het geheim van succès-hebben -, weten te draaien met den tijdgeest mee, zonder zich in het minst te bekommeren om wat men vroeger dacht, of zelfs schreef. Het publiek is in dàt laatste geval toch te oppervlakkig, om den sprong op te merken, doet die gewillig-onnoozel mee.
Ook in Frankrijk wil men heden ten dage ‘degelijkheid,’ wat betreft het zich bemoeien met vrouwenzaken en vrouwen-opvoeding.
En Marcel Prévost heeft dat best begrepen, eerst met zijn Vierges-fortes, toen met zijn ‘Brieven aan Françoise, en zijn Femina-causerieën. Zoo is hij geworden, die hij nu is, en waartoe zijn knap uiterlijk óók bijdraagt, de lieveling van het dames-publiek; dat hem dan ook, door middel van hun geliefd Femina, wil aanbieden zijn eeredegen van ‘Onsterfelijkheid.’ En tegelijkertijd, terwijl alle Fransche couranten zich bemoeien met zijn op zijn leeftijd zoo bijzondere onderscheiding, zorgt hij er voor met één als romancier niet in het vergeetboek te geraken, door zijn zooeven-uitgekomen Pierre et Thérèse, waarvan een der toongevende Fransche bladen hoffelijk getuigt, dat het schitterend weerspreekt de gewone bewering, als zou het talent van een ‘Académicien’ ophouden door zijn verkiezing, omdat immers dat van Prévost zich opnieuw glansrijk hier openbaart, vooral niet minder uitgesproken, dan in zijn vroegere werken.
Dat hier een goede dosis vleierij in het spel is, spreekt van zelf, gegeven de Fransche toestanden, waar het elkeen geldt, die een zoo mooie positie in de literaire en kunstwereld in Parijs inneemt, als die van Marcel Prévost. Van in elkaar-zetting kan ik-voor-mij tenminste Pierre et Thérèse niet zoo onverdeeld bewonderen als ‘Les Demi-Vierges’ of Les Vierges-Fortes, of als ook b.v. zijn L'Automne d'une femme. Want, heb ik geen gelijk, dat het een onbeholpen, een eerste-rang-schrijver onwaardig procédé is, waartoe Marcel Prévost zijn toevlucht neemt, wanneer hij, om, in den aanvang van zijn roman, het tot stand komen van het engagement tusschen Pierre en Thérèse, het hoe en wáárom te schilderen, geen beter middel weet, dan een eindeloos en gezocht gesprek tusschen Thérèse en hare ex-gouvernante-confidente, waarin alles wat er vóór het boek aanvangt is gebeurd, en wat de lezer dus moet weten in den breede wordt afgehandeld. Die heele ex-gouvernanterol, overgekomen uit Engeland om het huwelijk harer vroegere leerlinge bij te wonen, en van deze in ellenlange onthullingen vernemend hoe zij Pierre leerde kennen, en wie hij is, en wat haar vader tegen hem heeft, etc. etc., zij dient, geheel op de wijze van Molière's ‘Confidentes’ enkel om op die manier den lezer in te lichten. En te bedenkelijker ongeoorloofd schijnt mij zulk een onwaarschijnlijk persoon, waar zij, niettegenstaande Marcel Prévost ook haarzelve zóó minitieus beschrijft, als hadde zij in den roman eigenlijk een hoofdrol te vervullen, weldra voor goed verdwijnt, na hare bestemming te hebben vervuld, wanneer Thérèse op hare huwelijksreis haar nog een extra-langen confidentie-brief heeft geschreven! En dan ook, bij een ‘vrouwenkenner’, waarvoor Marcel
Prévost zoo graag doorgaat, vind ik het een groote domheid, dat hij zoo weinig kent vrouwenverhoudingen onderling, juist op het teere gebied van liefde, van te veronderstellen de mogelijkheid van zulk een vriendschap, als deze, tusschen de heel-mooie, jonge, bevoorrechte Thérèse, en hare veel oudere, uiterlijk zeer-misdeelde gouvernante, wanneer de eerste zich niet ontziet telkens en telkens opnieuw die laatste aan-liefde-arme in het gezicht te werpen: ‘Jij hebt van dat allemaal natuurlijk geen verstand, je verbeeldt je dat misschien, maar je weet er niets van af.’ En in dat eerste lange onderhoud, bij gelegenheid van het huwelijk, en in den brief geschreven daarna als Thérèse is getrouwde-vrouw, lezen wij gedurig opnieuw harerzijds die hooghartig-zelf-bewuste verzekering, van zich als beminde-echtgenoot voelen, degene die nu wéét, en het de van huis-uit-heel-leelijke oude-juffer sarrig in het gezicht slingeren: ‘Jou quasi-onverschilligheid, ja zelfs tegenzin, wat den man betreft, is maar... omdat de druiven zuur zijn.’ Denkt Marcel Prévost nu heusch, dat, juist bij de nog dubbel kiesche verhouding van rijk jong meisje en arme oude gouvernante, de laatste zich een dergelijke behandeling zal laten welgevallen zonder