tijd, in bepaalde kleeding om een avond en een gedeelte van den nacht op een bepaalde wijze door te brengen. Misschien voelt men zich als de dag daar is, minder wel, of niet in de ware stemming - dan maar een antipyrinepoeder naar binnengeslikt en toch naar 't feest!
De nacht, die er op volgt, slaapt men slecht en den volgenden dag voelt men zich ongeschikt voor den arbeid. En men heeft niets dat er tegen opweegt. Men heeft geen andere verontschuldiging tegenover zichzelf dan dat men zijn plicht als mensch van de wereld vervuld heeft, een plicht uit dezelfde soort draden samengesteld als ‘de nieuwe kleeren van den keizer.’ Het kan ook gebeuren dat men dien avond juist in de ware stemming is om zich bezig te houden met een lievelingswerkje, waaraan men graag zijn tijd besteedt. - Maar neen, men moet zich verkleeden en dikwijls in slecht weer en duisternis zijn huis verlaten om de energie van zijn hersens te verdoen aan een vier à vijf uur lange conversatie op een of ander feest.
En de conversatie speelt een groote rol in het gezellig verkeer. De conversatie is als een koffiemolen, die niet stil mag staan, steeds moet ronddraaien en toch eigenlijk nooit goede boonen maalt, die goede koffie verschaffen. Gewoonlijk is de geheele conversatie niet anders dan een verspilling van woorden, zooals het gezellig verkeer voor de meesten een verspilling van levenskracht is. Een man van de wereld heeft gezegd dat de ware conversatietoon daaraan te herkennen is dat 't onderwerp wordt afgebroken zoodra het merkbaar wordt dat het belangstelling wekt. En dat is heel juist. De conversatie moet onvruchtbaar zijn. Het is tegen de natuur van iedere conversatie dat er een vruchtbare relatie zou bestaan tusschen 't onderwerp en de conversatie zelf, want de geheele conversatie is een schijnwezen en anders niet, dat men op feest, of partij dost in de kleeren van opgeruimdheid, vriendelijkheid of sympathie. De conversatie is het schuim van de valsche golven van het gezellig verkeer. Den buurman, wien men 's avonds de zoetste honig voorzet, zal men den volgenden dag geen vinger tot hulp toesteken, indien hij er behoefte aan heeft. Door het gezellig verkeer krijgt men een kring van kennissen, die overvloeien van vriendelijkheid en glimlachjes, maar die au fond niet de minste vriendschappelijke gevoelens hebben.
Als er iets is dat de zenuwen uitput, dan is 't het leven te imiteeren in plaats van het te leven. Men moet in de eerste plaats zich zelf meester zijn en dan zichzelf opvoeden; maar men moet er zich niet toe leenen om voor parade, of voor wat ook, zich anders voor te doen dan men werkelijk is.
De manier waarop menschen van elkaar afscheid nemen verraadt meer hun eigen zelf dan hun overige manier van zijn - als we er eens op willen letten. Ik persoonlijk herinner mij drie afscheidstooneelen, die mij helderder bijblijven dan vele andere. Twee doordat zij mij zoo sympathiek waren, het derde omdat 't mij zoo tegenstond.
Het eerste afscheidstooneel speelde zich af tusschen twee vriendinnen, waarvan de eene op de boot stond, gereed om te vertrekken. De andere vriendin stond aan wal en bleef achter. Er klonken geen banale afscheidswoorden, geen ‘dank je nog wel,’ en ‘schrijf gauw.’ De twee meisjes keken elkaar alleen aan met oogen vol sympathie en vriendschap en wisselden af en toe een woordje, even kalm en ongedwongen alsof zij samen in hun kamer zaten.
Het tweede tooneel greep plaats tusschen een boerin en haar dochter met een jongen man, die voor 't eerst de wijde wereld inging. Hij had 't erg te kwaad, maar wilde 't niet laten merken en de oude moeder hield zich stil op den achtergrond. Maar voor 't jonge meisje bestonden al de vreemdelingen, die op het perron heen en weer liepen, in 't geheel niet. Haar geheele zusterlijke teeder heid straalde uit haar blauwe, trouwe oogen en iederen keer dat de locomotief zich hooren liet, riep zij innig: ‘houd je nou maargoed, hoor!’ Er lag dezelfde teederheid en innige sympathie over het gelaat van dit eenvoudige boerinnetje als over dat van de bovengenoemde vriendinnen.
Het derde tooneel speelde zich af tusschen twee burgervrouwen op haar mooist uitgedost in een tram. Zij versperden den uitgang geheel en wisselden herhaalde ‘nu is 't heusch tijd,’ en ‘beste’ en ‘hoe jammer,’ terwijl haar gelaat niet de minste aandoening verried. Het was een heel feest-vuurwerk van aanstellerij en leugen, maar tevens een voorstelling die eigenlijk geen doel had, omdat niemand die voor ware munt aannam. Hetzelfde is het geval met het gezellig verkeer.
Men kan op verschillende wijzen met andere menschen in aanraking komen, maar niet alle wijzen zijn even goed.