De boeren gaapten haar aan - de dorpsche dames keken jaloersch of bedenkelijk, de enkelen, die wilden meedoen op hunne manier, zelfs bepaald-afkeurend. - - Maar, in de oogen van de heeren las ze een onverdeelde bewondering voor haar jeugd en haar figuur en haar elegance...
Het was een echt-achterhoeksche provincie-dorps-kerk van Calvinistische dorheid, kale witte muren, en donker-geverfde banken zonder eenigen comfort, vooral geen verwarming, ondanks de vochtige koude; de ouderlingen, met hooge hoeden uit den tijd van hun grootvader, en wijde gekleede jassen, of wat althans zoo'n kleedingstuk moest voorstellen, zaten gewichtig-doenerig te luisteren, of Dominee ook wel sprak naar ‘de leer’. Zij plantten hun hoofddeksels voor zich op den grond, sloegen de armen over elkaar, namen een denkers-houding aan, van: oppassen-nu-hoor, of-we-hem-ook-betrappen-kunnen - -
Maar, Dominee van der Grijp was niet te betrappen, want hij was een door en door calvinistisch man, die nooit afweek van den Bijbel, en, die de leer der Uitverkiezing op zijn duimpje kende. - -
Ook nu sprak hij zeer tot tevredenheid van zijn gehoor over de hel. ‘Want ik de Heere Uw God ben een ijverig God, die de misdaden der Vaderen bezoekt aan de kinderen, tot in het derde en vierde geslacht.’ - -
Met schrille kleuren schilderde hij de wraakgierigheid van den calvinistischen God, Zijn wreede straffen, waarmede Hij dengenen, die hem haten, zal vervolgen. - De ouderlingen en diakenen, in de eerebanken neven den preekstoel, kuchten goedkeurend bij elk scherp dreigend woord, en toen eindelijk, achter adem bijna van het galmen, de Dominee zijn waterglas greep, als de gebruikelijke geste bij het uitgeven van het middengezang, viel de gansche gemeente in, met een soort krijgshaftig gebrul, dat niet veel met zingen gemeen had
Hij zal zijn haters wijd en zijd
Verschrikt, verstrooid doen vluchten - -
Men kon het die van inspanning rood-opzwellende boerengezichten aanzien, hoe zij zich vermeiden in die gedachte, dat ‘hun’ God straks hun vijanden, de Satanskinderen, zou vervolgen en vernielen. Er blonk niets van christelijke liefde in die oogen, enkel haat en Schadenfreude. -
En toen ze, na de Kerk, in groepjes, langzaam-zeurig naar huis slenterden, waren ze het er weer over eens, dat Dominee het wèl goed gezegd had, toch maar stond op den Bodem des Geloofs. -
Voor Geert was het een herinnering aan haar kinderjaren, toen zij elken Zondag dezelfde soort calvinistische-preeken te hooren kreeg van streng-rechtzinnige leeraren.
In den Haag was Excellentie Eduma de Witt natuurlijk meer meegegaan met de mode, had zich heel handig geschaard onder de gematigde-orthodoxe richting van Dominee Strintman. Doleerend - zeker dat was hij nu eenmaal - hij ging van tijd tot tijd dan ook nog naar de Gereformeerde kerk A. of B., maar hij deed het zooveel mogelijk zonder opzien te baren, net als hij vroeger precies andersom wèl de aandacht had zoeken te trekken van de Vrije-Universiteit-broeders, (waaronder hij zich toen in Amsterdam bewoog,) voor zijn bij uitstek doleerende gezindheid. - En Geerte-zelve kwam nooit anders dan bij Ned. herv. mode-predikanten, hetgeen ook minder hinderde, daar die immers toch allemaal orthodox heeten in de residentie. -
- - Met tante Stinia, die te oud was om den verren afstand te loopen, reden ze terug. Op de Ekenhuize werd precies twaalf uur koffie-gedronken, Zondags echter, om de kerk, werd het half een. Een ouderwetsche koffietafel, met broodjes en koffie en rookvleesch en gesneden tong, en geen sprake van warme lunch-schotels, of wijn - zooals Geerte dat op zijn Haagsch thuis gewend was geraakt. -
‘Oude Bertus was er niet,’ zei tante Stinia, die precies iederen kerkganger kende, en wist wie thuis bleef, en wie niet, ja, zelfs bijna zonder mankeeren de reden wáárom. - ‘Hij is zeker weer erger, want anders komt hij nog vrij trouw’ - -
Govert Jaap had al order gegeven, dadelijk na de koffie in te spannen voor het voorgenomen bezoek - vertelde hij.
Zijn vrouw, wier natuur een blijmoedige, gemakkelijke was, had er zich al volkomen in geschikt. - Ze stal nu tante's hart tenminste een beetje, door, met gezonden eetlust, te verklaren, dat het brood hier in 't Noorden toch maar vrijwat lekkerder was dan in den Haag.
‘En “stoet”. O, Govert-Jaap, geef mij nog een ferme snee - ik ben dol op stoet. - -’
Hij sneed het ronde bruin-grijze-brood aan, en gaf haar een ferme boterham, die zij zich, met boter en kaas, goed liet smaken. -
Ondertusschen begon tante Stinia over de mooie weldoorgronde preek, en hoe Dominee van der Grijp het toch zoo innig-goed-meende. -
‘Ja, dat doet hij’ beaamde Govert-Jaap. ‘Hij is met hart en ziel overtuigd van wat hij zegt; - alleen, ik wou hem soms wat minder bekrompen hebben’. -
‘Dat was zeker de Dominee-familie hè, die je zoo beleefd groette,’ informeerde Geerte om ook wat mee te zeggen, ‘in die bank tegenover de onze, dat typisch ouderwetsche menschje, met nog een Friesche muts op, en