dente van de Kamer geworden, door Vrouwenkiesrecht, en men ziet haar, met hoogrood gelaat, gesticuleeren, in practische kleedij en met kort haar, maar hij ontvangt intusschen thuis de visites, keurig gekleed, geparfumeerd en welgedaan èn blozend van het niets-uitvoeren! Waarlijk, Jeanne Reyneke van Stuwe had die plaatjes kunnen laten afdrukken, - als zij er toen reeds geweest waren, -
vóórin de Arme Vrouw, want zij illustreeren zeer waar de lieflijkheden van die dames, in geestelijken zin.
Zorgen, zelfkennis, zich met alles moeten bemoeien, máákt inderdaad oud en leelijk en gerimpeld. Droef genoeg, die het moeten, die zichzelf in dien vijandelijken toestand een weg moeten banen; maar, dat is geheel iets anders dan studente spelen of geleerd-doenerij op den voorgrond stellen bij wijze van levens ideaal.
Dan gaat het als met de Betsy's, die, al studeerend, toch het niet vinden kunnen, of, als met de Eleonores, wier overpeinzingen haar er toe brengen, dat bij al haar eigen egoist-‘geluk,’ van een eenzame vrouw, er toch, een ander is, een gehéél ander, dat van gewoonweg, op ouderwetsche manier, zich wijden aan man en gezin, en daarin opgaan, gelijk een Josephine van Someren, de éénige uit het heele boek, die wezenlijk gelukkig is, - als vrouw en moeder!
Ik herhaal, juist omdat de schrijfster er met zoo'n nadruk op wijst, dat ze zelve volstrekt geen partij kiest in de vrouwen-zaak vóór deze of géne opvatting, dat zij alléén objectief heeft afgezien van de werkelijkheid, juist dáárom is haar roman een document, want hij is een bewijs, dat de werkelijkheid er niet eene is van geluk voor de hedendaagsche vrouw! Marceline loopt weg uit haar eigen thuis, van een man die háár liefheeft, om een oogenblikkelijke impulsie te volgen, Betsy, de studente, verdrinkt zich, Françoise, het ‘fatsoenlijke’ meisje, dat geen man kan krijgen, omdat zij geen geld genoeg heeft en niet kan zich bevredigen buiten het huwelijk om, zooals iemand van de andere sexe dat doet in zoo'n geval, wordt dientengevolge hopeloos zenuwziek, Corry, haar zuster, in een dito stemming, gaat den lichten kant uit, een meisje uit eenvoudiger klasse zoekt het, na heel wat ‘schande’, in een vrije-liefde-verhouding, een oudere vrouw ziet haar zaak verloopen door haar dwaze liefde tot een jongeren man, en Eleonore, de eerlijke, nobele feministe, de ‘nieuwe’ vrouw in den besten zin, moet, dit alles overdenkende, aan het eind van het boek tot de conclusie komen, dat haar eigen dorre zelfstandigheid van eenzame vrouw niet anders is, dan een negatief soort van geluk, en bovendien, dat zij, juist dóór dat koele en zelfbewuste en met-eigen-ik-tevredene in haar natuur, behoort tot de uitzonderingen, tot de eenlingen, die men dus niet kan laten gelden als bewijzen voor ‘de’ oplossing der vrouwenquaestie, in zulk één enkel voorbeeld van eenling blindelings aanprijzen aan de meerderheid.
Zie, omdat de geheel objectieve romanschildering van Jeanne Reyneke van Stuwe woord voor woord beantwoordt aan mijn beweringen, in de Holl. Lelie, en elders, dat de nieuwe vrouw niet vindt het geluk in man-na-doenerij, en ook, dat de gelukkigste soort vrouw nog steeds diegene blijft, die mag vervullen hare natuur-bestemming van vruchtdagen, juist dáárom trof mij De Arme Vrouw als een voor de hedendaagsche vrouwenwereld aanbevelenswaardig boek ter overdenking, niet als roman van ook maar éénige kunstwaarde, maar als bijdrage tot kennis van de werkelijkheid van vrouwen-lot.
Wat ik heb beweerd jarenlang achtereen, dat heeft Jeanne Reyneke van Stuwe afgezien volgens haar eigen beweren in haar vóórrede, van de nuchtere werkelijkheid. De zich verdrinkende Betsy, de krankzinnige Françoise, de weemoedig haar eigen-eenzaamheid-erkennende Eleonore, zij zijn de vrouwen die ik voorspelde, dat de hedendaagsche feministische tijdgeest zou baren; en Jeanne Reyneke van Stuwe nu heeft ze gezien, heeft ze ontmoet. Haar Betsy, haar Eleonore, haar Françoise, zijn werkelijkheids-typen, - zegt ze. Daarneven echter heeft ze óók die ééne ontmoet, die, alweder volgens óók mij, is de éénige soort ware vrouw; niemand minder dan Eleonore, de feministe pur-sang, de vrouw met het reine hart, de ‘nieuwe’ vrouw in den besten zin, die komt tot die overweging, als zij zegt van Josephine van Someren, de moeder uit het boek van Jeanne Reyneke van Stuwe: ‘En háár leven leek haar ook het ideale leven, een leven gevuld met de lieflijkste belooningen. Bij háár vergeleken scheen iedere vrouw arm - en elk ander bestaan onbelangrijk en leeg’!!
Opzettelijk laat ik àlle roman-bespreking als zoodanig verder rusten. Want, als roman, verdient dit boek géén vermelding; mannenkarakters zijn er niet in; de vrouwen-typen zijn los naast elkander gezet, aaneengeregen