| |
Brief uit Zweden.
II. De staking. Elsa Törne en de dienstbodenkwestie.
Eindelijk is de groote werkstaking dan toch voorbij. Zaterdag 4 September is ze uitgeluid, wel niet 't minst tot vreugde van al de werklui, die wel werken wilden, maar niet mochten en durfden en daardoor een heele maand lang tot nietsdoen en - hongerlijden gedoemd waren.
Dat alles zoo rustig toeging, zoo heelemaal zonder opstootjes of misdrijf, is wel hoofdzakelijk te danken aan 't verbod van allen verkoop van spiritualiën en dit is in zoover een groote zegen geweest, al heeft de Staat ook in die eene maand 4 millioen verloren alleen aan belasting op geestrijke dranken, die 't volk nu natuurlijk weer op eene andere manier op moet brengen, en al vonden de heeren der schepping 't ook wel heel hard 's middags in de hotels hun ‘sup’ (glaasje brandewijn) te moeten ontberen, die nu eenmaal bij den ‘Smörgåsbord’ (hors d'oeuvre) hoort en er een onmisbaren hautgout aan schijnt te geven, terwijl hij tegelijkertijd den eetlust heet op te wekken. Menig Duitsch toerist moet ook wel vreemd op hebben gekeken, als hij in een hotel een glas bier bestelde (en wat is een Duitscher zonder een glas bier) en tot antwoord kreeg dat hij dat niet kon krijgen, wèl een glas bier met twee boterhammen. Ik hoorde van een dito, die stilletjes afdroop, zonder glas bier met boterhammen, zich afvragend of de ellende van de staking de menschen hier soms van 't verstand had beroofd.
Een maand lang staking zonder eenig succes, een fiasco zóó groot als niemand hunner gedacht had. Ze geloofden zoo zeker, en 't werd hun zoo heilig door de aanvoerders beloofd, dat na al de ellende en ontberingen er een gulden tijd aan zou breken. Waarin die eigenlijk bestaan zou, geloof ik dat de meesten niet recht duidelijk was, vage begrippen moeten 't geweest zijn van heeren der maatschappij te zijn en alles naar hun hand te kunnen zetten. Er werd hun zooveel voorgepraat en ze geloofden alles zoo ter goeder trouw. Ik hoorde van een vrouw, die zei: ‘Liever nu hongerlijden dan later’, wat bewees, hoe weinig ze van den eigelijken toestand begreep, want hongerlijden doet de Zweedsche werkman, die
| |
| |
werkt, volstrekt niet, de loonen zijn hier hoog, en men vreest dat er nu, juist door de staking veel meer werkeloozen zullen komen dan vóór dien tijd.
En nu zijn we weer aan 't werk gegaan, zonder ééne voorwaarde, zonder eene enkele overwinning. De maatschappij heeft getoond, dat ze 't heel goed zonder hen kan redden een tijdlang, al heeft ze er ook groote schade bij.
De eerste dagen was het wat vreemd 's morgens geen versch brood te kunnen krijgen, alle afstanden ‘per pedes’ af te moeten leggen, in plaats van per electrische, maar oud brood is gezond, zegt men en wandelen ook en al gauw bakten de bakkermeesters zelf, terwijl de ontelbare ‘hembagerier’ (letterlijk thuisbakkerijen, kleine broodwinkels, gehouden door vrouwen, die zelf bakken) ruimschoots in de broodbehoefte voorzagen. De kranten werden door de redacteurs zelve gedrukt en verschenen zoodoende toch, al was 't in eenigszins geconcentreerden vorm. Na een tijdje begonnen ook de trams weer te rijden, bestuurd door vrijwilligen: ingenieurs, studenten en anderen, en behalve dat alle fabrieken stil stonden merkte men al heel weinig van de staking en alles ging zijn gewone gangetje.
't Moet die eerste dagen in Stockholm wel gek zijn geweest, een stilte op straat, zooals er in menschen-heugenis niet geheerscht had. Geen trams, geen karren, rijtuigen, paarden, niets dan een stilte, zoo groot dat als men 's morgens wakker werd, men zich verbeeldde buiten te wonen en onwillekeurig luisterde of er niet ergens een haan kraaide.
Ondertusschen, de maatschappij heeft bewezen, dat geen paar millioen arbeiders haar, zooals ze dachten, geheel in de war konden sturen, dat, voor korten tijd ten minste, zij zich zelf konden helpen, zoo goed en zoo kwaad als 't ging.
En in dezen tijd van ‘help U zelf’ heb ik zoo vaak moeten denken aan eene Zweedsche vrouw, die deze leus zoo hoog stelt, die haar maken wil tot een wapen der vrouwen in eene andere staking, die misschien niet zoo heél ver meer af is, de dienstbodenstaking, of als 't zoover nooit komt, tegen de steeds toenemende dienstboden schaarschte en dienstbodendegeneratie.
Deze vrouw is de schrijfster Elsa Törne.
Eenige jaren geleden gaf zij een boek uit, dat hier dadelijk veel lezers vond, getiteld ‘solidar.’ Ze noemt het zelf ‘eene levensvraag voor huisgezinnen’, en al is 't geschreven voor Zweden en voor de Zweedsche toestanden, toch is er veel in dat Hollandsche vrouwen misschien ook interesseeren zal, want al is de meidenschaarste in Holland nog niet zoo groot als hier, toch is daar de dienstbodenkwestie ook een groot punt. (Wij zagen dat nog juist in de Lelie.)
Hier is de toestand zóó: Een getrouwd paar zonder kinderen kan vrij gemakkelijk eene goede dienstbode krijgen, voor hoog loon natuurlijk, verschijnt er een baby op het tooneel dan is de goede dienstbode onmiddelijk af in negen van de tien gevallen, en maakt plaats voor eene zeer middelmatige; wast het kinderaantal, dan mag men zich gelukkig rekenen een prul te kunnen machtig worden. En dit zijn dan nog die gezinnen, die een loon van 20 kronen, ± f 14 per maand f 168 per jaar dus, wasch en fooien niet meegerekend, niet te hoog vinden. Is 15 kronen het maximum, dat men geven kan, f 120 per jaar dus, dan moet men zich tevreden stellen met een gedienstige, die niet koken kan; heeft men haar met veel moeite en geduld de edele kookkunst in zooverre geleerd, dat ze een eenigszins eetbaar middagmaal kan bereiden, dan zegt ze: ‘Nu ben ik eene dienstbode, die koken kan, dus eisch 20 Kr. loon, wil Mevrouw dit niet geven, dan ga ik in een anderen dienst’ (waar ze met open armen ontvangen wordt, van wege haar pas verworven kundigheden). Aan deze tirannie nu wil Elsa Törne een einde maken, want ze redeneert zóó: de dienstbode, die heden 20 Kr. eischt, kan morgen 25 eischen enz., een grens bestaat niet, en die 't convenieert geeft het in godsnaam, maar die 't niet convenieert is 't slachtoffer.
De oorzaak van de steeds schaarscher wordende ‘goede’ dienstbode, schrijft zij geheel en al toe aan de te groote navraag. Zoodra er naar een werkkracht te groote navraag is, stijgt ze in prijs, maar daalt in waarde. Het is namelijk niet de moeite waard een solide werkkracht te presteeren, zoolang de minder goede evenzeer aftrek vindt en dezelfde prijs bedingt. Daarom, zegt Elsa, Törne, is 't eenig middel, niet nog hooger loon te geven, maar de navraag te verminderen. En behalve dat 't soort dan verbeteren zou, is er nog een voordeel hieraan verbonden, dat echter alleen voor Zweden geldt, het arme, slecht bevolkte, uitgestrekte Zweden.
Nu trekken namelijk de steden alles wat 't land aan jonge, gezonde arbeidskracht
| |
| |
heeft, naar zich toe, 't land wordt niet bebouwd, zooals 't kon, brengt dus niet op wat 't op kan brengen, omdat er geen volk is. ‘Vraag aan 't oude vrouwtje op haar hoeve waarom zij zich geen kippen aanschaft en haren financieelen toestand verbetert door een behoorlijke kippenfokkerij, daar men toch elders bewezen heeft dat dit een goede bron van inkomsten is, dan zegt ze dat er niemand is die voor ze zorgen kan. De jongeren zijn weg, zoowel kinderen als kleinkinderen.
Als wij vertellen, dat van het kleine Denemarken met zijn 2500,000 inwoners verleden jaar voor meer dan 13000,000 kronen aan eieren uitgevoerd werden, en dat deze eieren voornamelijk van de kleine boerderijen kwamen, dan glimlacht het oude moedertje droevig. Ja, zij kunnen het goed hebben, de Deenen, want zij hebben werkkrachten. Daarheen trekken ook onze flinkste meisjes.’
‘Vragen wij de landbouwers op de kleine boerderijen, waarom zij geen rationeeler methodes gebruiken, dan antwoorden zij: Wij zijn te oud, en de jongen zijn weg’. -‘Wij kunnen geen werkkracht krijgen, voor geld nog goede woorden. De fabrieken, de steden in Amerika nemen ze ons af’. -
Maar op welke wijze wil nu Elsa Törne de navraag naar dienstboden verminderen? Eenvoudig door zooveel mogelijk 't zonder dienstboden te redden, waar men er vroeger twee had, zich tot eene te bepalen, waar men er eene had - 't zonder te doen. Zij rekent ons heel nauwkeurig voor wat wij hierdoor uit zouden sparen. 't Eigenlijke loon rekent ze heelemaal niet mee, want dat gaven wij wel op andere manier uit aan werkvrouwen, waschinrichtingen etc., die onontbeerlijk zijn voor de vrouw zonder dienstboden.
Neen, de eigenlijke winst zou liggen in ‘de rest’. Kamer, beddegoed, lakens, waschgeld, licht, vuur, eten, onkosten bij ziekte, cadeaux, fooien, etc. Dit alles berekent Elsa Törne op minst 500 kronen, f 350 per jaar, men kan gerust zeggen 600 kr., 1200 kr. dus voor twee. Volgens haar een spaarduitje voor een reisje naar 't Zuiden (dat men dan m.i. wel verdiend heeft) een zomeroptrekje buiten of een auto, ja ik weet niet wat al meer zij de vrouw voorspiegelt, die zich de luxe van eene dienstbode ontzegt.
Maar je eigen meid zijn, bedank je lekker, hoor ik de meeste Hollandsche dames al zeggen.
Mij persoonlijk lokt 't ook niet aan, maar ik moet hier wel bijzeggen dat vele Zweedsche huisvrouwen als slavinnen van haar huis zijn en van haar meiden, die hun 't leven verbitteren op den koop toe en dat, zoolang men nog eene goede dienstbode kan krijgen, dit wel 't aangenaamste is, maar breekt de tijd aan dat men zich eene zoodanige niet meer veroveren kan, dat 't dan beter is zonder dan met eene slechte, vuile, oneerlijke, onhandige, zooals er duizenden zijn. En om 't de vrouw mogelijk te maken zich zonder of met hoogst eene dienstbode te redden, wil Elsa Törne allereerst de heele huisinrichting veranderen en vereenvoudigen, en over de wijze, waarop dit te doen, handelt een groot deel van het boek ‘Solidar’, samenwerking zou men kunnen zeggen in 't Hollandsch, want 't is niet alleen de dienstbodenkwestie, die de schrijfster op 't oog heeft, zij wil de vrouwen, in 't speciaal de Zweedsche vrouwen leeren samen te werken, zich één te voelen met de maatschappij, zij wil haar sociaal-economische kennis en solidariteitsgevoel geven, zij wil haar bovenal leeren sparen, niet alleen ter wille van haar eigen huisgezin, maar ook terwille van de algemeene welvaart, zoodat er een nationaal kapitaal gevormd kan worden, dat nog zoo gering is in Zweden en waarin 't zoo bij andere landen achterstaat. Daarom trekt zij zoo ten strijde tegen de onnoodige luxe, tegen 't hooger leven of juist zoo hoog leven als men kan (en dat doen de meeste Zweden, spaarzaamheid is geen nationale deugd), het tegen elkander opdrijven, vooral ook als voorbeeld en ter wille van het jonge geslacht.
‘De 19de eeuw,’ zoo zijn ongeveer hare eigene woorden, ‘heeft men de eeuw der vrouw genoemd, en kenmerkte zich door hun voorwaarts streven.
't Was echter maar een heel kleine groep vrouwen, die toen vooruit streefde, 't waren alleen de ongehuwde en zelfverdienende vrouwen uit de hoogere klassen, de gehuwde vrouwen namen over 't algemeen eene passieve houding aan. Nu is haar tijd gekomen, nu zullen zij hare zelfstandigheid handhaven, maar niet boven 't huisgezin zullen zij zich emancipeeren, maar erin, en niet tegen den man zullen zij strijden, maar voor en met hem.
De economische druk, de sociale druk, en de huiselijke druk heet de driekoppige draak, dien zij zullen overwinnen. En hare wapens zullen zijn: weldoordacht werken, een ver- | |
| |
stand dat vooruit ziet en beproefd solidariteitsgevoel. En strevende, zullen wij alle groeien, zoekende, wijzer worden, alle zullen wij rijpen tot het juiste gevoel van onze verantwoordelijkheid en van ons medeburgerschap in de maatschappij, die wij zoodoende zelve helpen scheppen. Dan daagt de morgen over de werkelijk eeuw der vrouw.’
Gij ziet dus dat zij aan het zelf voor meid spelen wel een practisch tintje weet te geven, geene dienstbode zal men zijn, maar eene hervormster, niet alleen van zijn eigen huisgezin, maar van 't geheele maatschappelijk leven.
Maar om tot de practische zijde van de zaak terug te keeren. Ik zal probeeren U in 't kort te vertellen, hoe zij de huishouding vereenvoudigen wil, om het de vrouw mogelijk te maken afstand te doen van haar dienstpersoneel. Te beginnen met de meubels. Volgens Elsa Törne zijn die veel te luxueus en te onpraktisch, eischen te veel onderhoud. Als overtrek neme men liefst leder of zijden trijp of ander voor stof geheel ondoordringbaar goed, dat dus niet geklopt behoeft te worden. Aan den vorm worden alle krullen etc., die stof kunnen verzamelen, natuurlijk vermeden. In slaap- en kinderkamers geverfd hout, zonder overtrek. Het aantal kamers beperken wij (de schrijfster denkt hier natuurlijk aan een Zweedsche étagewoning, een Hollandsch heel huis zou ze wel heelemaal uit den booze vinden, terwijl, als ze een begrip had van al de dikke overgordijnen en vaste kleeden, die men in ons land heeft en hier een uitzondering zijn, ze Hollandsche inrichtingen wel héél ver van 't ideaal gemakkelijk-te-onderhouden huis zou vinden). Den salon schaffen wij af, als zijnde een onnoodig vertrek, dat veel stof afnemen eischt.
In plaats daarvan wil zij eene, liefst twee groote kamers, de ééne voor de jongeren om te spelen, te dansen, te draven, te stoeien naar hartelust, ééne voor de ouderen om te werken, te praten, te lezen, te rusten. Eenvoudig, gezellig, smaakvol en vooral praktisch en hygienisch gemeubeld natuurlijk. Verder zooveel kleine slaapkamers als er leden van 't gezin zijn, met zoo min mogelijk meubels en zooveel mogelijk ramen. Een bed is niet noodig. Elsa Törne rekent uit dat eene gewone dienstbode 2 á 3 uur per dag besteedt voor 't luchten en opmaken van hoogst 5 bedden, dat is, Zon- en feestdagen niet eens meegerekend, 900 uur of 90 heele dagen of drie maanden per jaar. Berekend eene dienstbode alles in alles, op 900 kronen, kost dus 't beddenopmaken per jaar 225 kronen. Weg met de bedden dus! In plaats ervan een gemakkelijke bank, die overdag als chaise-longue dienst doet, licht, liefst op rolletjes, zoodat men hem gemakkelijk verplaatsen kan en er zich geen stof onder verzamelen kan. 't Overtrek leer of voor stof ondoordringbaar trijp (zooals men in de wagonslits en stoombooten heeft.) Spaart beddenkloppen uit.
Verder in plaats van al de dekens en lakens, die er iederen morgen afgehaald en weer symmetrisch opgelegd moeten worden en ingestopt, een (schrik niet) slaapzak, gemaakt van een wollen deken, dubbel gevouwen en van onderen dichtgenaaid, met een dito zak van linnen erin. Nu kan ieder lid van 't gezin 's morgens eenvoudig zijn slaapzak opvouwen en wegleggen met 't kussen, klaar is men.
De beschrijving van dit bed zal Hollandsche vrouwen wel heel weinig aanlokken, ik voor mij vind in die slaapzak iets barbaarsch (zijn 't niet de Russen die op deze wijze slapen), maar ik moet hierbij zeggen, dat Zweden over 't algemeen er iets tegen schijnen te hebben overdag een bed op een kamer, al is ze alleen slaapkamer, te zien. Als ze eenigszins kunnen maken ze er een sofa van, anders schuiven ze het geheel in elkaar. Dit viel me in 't begin hier zeer op, maar 't is een natuurlijk gevolg van 't etagewonen en daardoor beperkte aantal kamers, zoodat vaak slaapkamers overdag als woonkamers dienst moeten doen. Afgezien dus van dit primitieve bed, lijkt me 't idee dat ieder mensch en kind boven de 10 jaar zijn eigen bed opmaakt, zoo gek nog niet. Voor ieder is 't zoo'n kleine moeite en voor wie ze anders allemaal op moet maken, spaart het zoo enorm veel tijd en vermoeiends uit.
De waschtafel is verborgen in den muur en kan met een klep neergeslagen worden (ook zooals in de wagons-lits). Een waterleidingkraan voor 't schoone water, een afloop voor 't vuile, voilà tout. Want ieder zal niet alleen zijn eigen bed opmaken, maar ook zijn eigen kamer in orde houden, wat met een dergelijke inrichting natuurlijk eene kleinigheid is, men kan er juist de 15 minuten voor gebruiken, die men volgens den schrijver van ‘Mijn Systeem’ iederen morgen aan lichaamsbeweging moet wijden in Adams
| |
| |
costuum tot instandhouding der gezondheid. Kasten zijn in den muur aangebracht, maar van raampjes voorzien, zoodat gedragen kleederen vooral steeds goed gelucht worden.
Dit wat de slaapkamer betreft.
Eene eetkamer vindt Elsa Törne een onnoodig ding. Hoogst een ‘eethoekje’ mogen wij hebben in 't huis der toekomst, een hoekje in de groote huiskamer, ingericht ongeveer als (de vergelijking is van mij, maar ik kan 't mij niet anders voorstellen) een poffertjeskraam. Een tafel in 't midden, banken aan weerszijden. Verder veel bloemen en groen er omheen. ‘Zoo zullen wij dagelijks zitten, omlijst door 't feestelijk groen, zoo zullen eens kinderen en kindskinderen zich de gezichten hunner dierbaren herinneren in deze veilige en kalmeerende omgeving van 't eethoekje, bestraald door 't klare licht der morgenzon of den warmen gloed der zonsondergang.
Maar evenzeer als Elsa Törne de eetzaal op den achtergrond dringt en verandert in eethoekje, zoo wil zij de keuken verheffen, ‘het laboratorium van 't huis,’ zooals ze die noemt. En om dit laboratorium zoo schoon en zuiver te houden, als noodig is om 't middagmaal er hygiënisch toe te bereiden, is er een bijkeuken bij noodig, waar al het poetsen, schuieren, schoonmaken, in één woord, alles wat onze keuken verontreinìgen kan, geschiedt.
Deze bijkeuken is tegelijkertijd badkamer en waschhok. Schrik hier niet van, maar bij 't beperkte aantal kamers in eene Zweedsche woning moet men niet te hooge eischen stellen, en ‘verzichten’ op eene aparte badkamer, als men een bijkeuken wenscht. Hier bevinden zich allerlei bakken met afloopbuizen en kranen voor warm en koud water. Dat we centrale verwarming hebben, spreekt van zelf, zoodat omwasschen, wasschen en poetsen hier een waar genot moeten zijn. Ook buiten, verwarmd door lucht om de wasch op te drogen. De keuken is natuurlijk ook voorzien van alle moderne gemakken als gaskachel, electrisch licht en wat meer arbeid uit kan sparen. Voor 't stoken van de centraal verwarming zorgt de huisbaas. Hier moet ik bij voegen, wat Elsa Törne niet noemt, dat enkele der allermodernste étagehuizen er een eigen stofzuigapparaat op na houden, ten dienste der verschillende families, nog iets dus, dat 't mogelijk maakt de dienstbode te ontbeeren.
Ja, zoo zou ik U nog veel meer kunnen vertellen van de inrichting van een huis, zooals deze begaafde vrouw het zich gedacht heeft, indien wij afstand doen van een deel of ons geheele dienstpersoneel, maar dit vult een heel boekdeel, dus ontbreekt mij hier de plaatsruimte voor. En niet alleen dit bespreekt ze, maar zij wil ook inrichtingen hebben, opgericht door vrouwen, van waar men alle hulp kan krijgen, die noodig kan zijn in een huis zonder dienstbode. Meisjes om op de kinderen te passen een enkele keer, als men zelf uit wil, meisjes om te koken, of te wasschen, als men per se gasten bij zich aan huis wil zien, meisjes voor verstelwerk, alle betaalbaar per uur en alle natuurlijk volkomen geschikt voor 't werk, waar zij voor uitgaan. Dit te beoordeelen is 't werk van de directrice der inrichting. Verder tehuízen, waar men heen gaat, als men ziek is, geen ziekenhuizen, maar privaatinrichtingen, clubs met lokalen, waar men feestjes kan geven of eten bestellen, alles onder leiding van en bediend door vrouwen. ‘Hier is een nieuw arbeidsveld voor de vrouw, laat zij 't werk aanpakken en 't zich niet, zooals zooveel dingen, door den man laten afnemen. Vrouwen kunnen uitstekend administreeren, maar hun moet een taak in den schoot geworpen worden. Hier is nu eene taak voor vrouwen, eene groote en veelomvattende, die eene hervorming van de sociale samenleving met zich voert, een zelfstandigheidsverklaring van de vrouw in het tehuis. Och, mocht zij de taak aanvaarden, met de kracht, die de zaak waard is.’
Zoo heeft ze waarlijk aan alles gedacht, maar 't zou, als ik zei, te veel zijn als ik U alles beschrijven wilde. Ik heb U alleen iets willen vertellen van de wijze, waarop eene Zweedsche vrouw eene oplossing gevonden meent te hebben voor het vraagstuk, dat, getuige eenige stukken in de Lelie, ook de gemoederen in Holland, van zoowel mannen als vrouwen, schijnt bezig te houden.
Helsingborg, September.
MARG. H.A.
|
|