| |
| |
Correspondentie van de redactie met de abonnés
De redactrice van de Holl: Lelie brengt ter kennis van de lezers van dit Blad, dat zij géén manuscripten, of brieven, haar naar aanleiding der redactie-aangelegenheden toegezonden door niet-abonnés, kan beantwoorden langs particulieren weg. De correspondentie in dit Blad dient zoowel tot de beantwoording van brieven, als tot de mededeelingen betreffende aangenomen en geweigerde bijdragen, en zij,
| |
| |
die zelve geen abonné of abonnée zijn, kunnen dus niet verwachten langs een, anderen dan den correspondentie-weg te worden beantwoord. Wanneer zij door leesgezelschapkring, of samen-lezen, of op welke wijze dan ook, gelegenheid kunnen vinden de correspondentie-rubriek te volgen, dan is de redactrice bereid hen dáárin te beantwoorden.
Op dezen regel wordt voortaan géén uitzondering meer gemaakt, en afzonderlijke nommers, correspondentie-antwoorden aan niet-abonné's behelzend, worden niet meer toegezonden.
Redactrice.
P.S. Het spreekt van zelf, dat deze regel alleen geldt voor eerstbeginnenden, èn voor briefschrijvers die in de corr: rubriek thuishooren.
Regina. - Wilt gij s.v.p., als gij veranderingen of nooten in Uw stuk wenscht aan te brengen, dit direct aan de drukkerij opgeven (per bemiddeling den heer Veen). Dit is voor mij gemakkelijker, en bespoedigt ook de gewenschte veranderingen. - Mij gaat het niet zeer schitterend, (dit in antwoord op Uw vraag), daar ik onverwachts hier in Nauheim een badkuur moet doen voor mijn hart; het verergerde plotseling. Heerlijk dat gij zulke goede tijdingen hebt van Uw kinderen.
Dorna. - Ik had Uw stuk reeds opgegeven ter plaatsing, toen ik plotseling van de drukkerij bericht ontving, dat gij het weer veranderd wenscht. Wees nu s.v.p. zoo vriendelijk het in orde te maken dan kan het afgedrukt worden. Vriendelijk gegroet.
H. van H. - Nu heb ik dezen laatsten brief van U veel beter kunnen lezen. Het bewuste versje van dien predikant vond ik bijzonder aardig, en plaatste het daarom terstond. Ja, wat gij van de Kamerleden spottend schrijft: dat ze alles beloven wat de kiezers verlangen, beäam ik volkomen. - Uw overeenkomst tusschen een demi-mondaine en een Kamerlid, dat beiden ‘zitten’ gaat mank, dunkt mij, want demi-mondaines hebben integendeel altijd iemand aan de hand; dan ware het beter een Kamerlid te vergelijken met een oude-juffer, want dan kan men zeggen naar waarheid: beiden ‘zitten’. Uw opmerking over ingezonden-toilet begrijp ik niet, maar ik verheug mij dat gij in elk geval U schuldig maakt aan dezelfde soort te-goed-heid, die gij mij verwijt. - Bitter-drinken in tegenwoordigheid van dames - en dat doen in het Noorden véél heeren geloof ik - vind ook ik zéér vulgair. - Ik geloof dat het absoluut ongezond is het voor den eten te drinken, als men wil kan men zich op het punt eten en drinken zooveel afgewennen. Dat ondervind ik nu ook weer, want ik moet een zeer streng dieet volgen, en mag geen druppel thee drinken, wat voor iemand, die, zooals ik, bijna aan dat vocht verslaafd was, zeker een heel ding is; en toch doe ik het welgemoed. - Natuurlijk wordt in ons land op het punt boter, meel, etc., geknoeid. Maar wáár ter wereld niet.? Een aardig staaltje daarvan herinner ik mij uit mijn jeugd-dagen. Mijn moeder was namelijk, even als ik-zelve trouwens ook, zeer gesteld op alles first rate van eten en drinken, zij at liever droog brood dan besmeerd met 2len rang boter etc. Wel, toen wij in den Haag kwamen wonen, kreeg zij hare leveranciers-adressen van een op dat punt evenzoo denkend zeer-vertrouwbaar familielid; een ‘puike’ Delftsche boterboer was ook onder hen. En inderdaad zijn boter was uitstekend. Mijn moeder had voor de drie
keuken-dienstboden een afzonderlijk precies even duur potje boter, waarmede zijzelf mochten omscharrelen. Op zekeren dag kwamen zij haar waarschuwen, dat hun boter al heel vreemd scheen, en vooral van onderaf bezien zonderlinge bestanddeelen vertoonde. - Den eersten den besten weekdag, waarop hij met zijn keurig wagentje voor ons huis stil hield, werd hij ter verantwoording geroepen en... viel ook dadelijk door de mand. ‘Och ja, hij had zoo gedacht: voor de “dienstmeissies” hinderde zoo'n beetje margarine niet’. - Natuurlijk had hij er niet opgerekend dat mijn moeder zich in alles zelve liet gelegen liggen aan hare dienstboden. - Die brave man was nog doleerend ook.
Welk een aardige ontmoeting, die gij mij beschrijft. Vooral het verhaal van Uw dochtertje vind ik doddelijk. Dat zeg ik altijd: kinderen moesten niet ouder worden dan hoogstens zes jaar. Het zinnetje: ‘Niets bevredigender voor een vrouw dan oprecht-echt-vrouw te kunnen zijn, al wat haar aftrekt van haar vruchtbaarheid (ik neem U het door U gekozen woord niets kwalijk, maar veranderde het ten behoeve van gevoelige Lelielezers) schaadt haar’ beaam ik van a-z. Ik-zelve zeg datzelfde, zoolang ik schrijf voor het publiek, immers ook. - Gelooft gij niet met mij, dat een in alle huiselijke bezigheden ervaren meisje ook na den dood harer ouders daarin meer levensvervulling heeft dan in het een betrekking-zoeken bij vreemden en op gemeubelde kamers wonen moeten.? Ik heb een oude dame gekend, die vijf dochters en vier stiefzonen had, en geen geld, en voor alles zelve zorgde, de dochters benaaide, de wasch deed, wat niet al, en die ontwikkelder was dan menige blauwkous, omdat zij zich ondertusschen nog voor alles interesseerde en met iedereen meeleefde. - Uw tweede briefje bij de gedachtenwisseling eveneens in orde ontvangen. Nu, als de door U bedoelde jonge dame mijn werk léést, zal zij wel zien, dat de Rechterzijde-triomf mij koud laat als een steen. Hartelijke groeten.
Eunice. - Gij zult de geschreven prentkaart ontvangen, en daarop de reden van mijn stilzwijgen gelezen hebben. Ik heb mij dezen zomer heel weinig kunnen wijden aan particuliere correspondentie, tengevolge van mijn hartzwakte, en het einde was dat ik nu hier in Nauheim zit. Genezen kan het niet - zegt men ook hier - maar wel veel verbeteren. Uw eigenaardige kaart had ik juist dezer dagen hier gezien; die zijn dus ook in den Haag. Hartelijk dank.
Uw brief door den heer Veen ontving ik, en is nu óók reeds beantwoord, gelijk gij zult hebben gezien. - Nu Uw brief. Ja, dat stukje over Spiritisme las ik, maar ik denk dan altijd aan het zoo ware Bijbelwoord, uit de geschiedenis van den rijken man. Gij kent die toch? De rijke man was in de hel, en vroeg aan Abraham of hij niet naar de aarde terug mocht, om zijn broeders daar te waarschuwen hoe het hem was vergaan, en te raden zich in tijds te bekeeren. Toen werd hem geantwoord: Neen, want al staat er ook iemand uit de dooden op, en verkondigt op aarde hoe het aan de Overzijde is, dan toch zullen de menschen hem niet gelooven.
| |
| |
Zoo is het ook met het Spiritisme. - Ik-zelve zeide eens tot een kennis van mij, dat ik het heerlijk zou vinden tot een zóó overtuigend medium te worden ontwikkeld, dat ik haar bijzonder ongeloovigen vader overtuigde door mijn ervaringen, en zij zei terstond: Hij wil zich niet laten overtuigen. - Iets dergelijks ondervond ik zelve ook eens op een seance, waarop een bijzonder ongeloovige meneer verklaarde: als dit nu gebeurt (en hij noemde een zekere proef) dan gelóóf ik. Wel, de proef gelukte, maar, in plaats van te gelooven, zei hij: 't Is toeval. - Ik vind het goed dat gij dat versje toevoegt aan Uw artikel, en zal U de drukproeven doen zenden. Ik vind het een zeer mooi gedichtje. - Gij vraagt mij naar aanleiding van mijn stuk over de dienstboden-questie, hoe ik zou doen als ik een dinertje gaf, of ik mijn dochter dan van tafel zou laten blijven om te koken. - Wel, ik zou dat met mijn dochter overleggen naar háár keus. Ik vind, dat voor en boven alles een volwassen meisje een vrij iemand is, en dat moeders dat veel te veel vergeten. Wilde zij liever koken, dan zou ik (mits het niet uit geldgierige begeerte was) haar haar zin geven; maar, vond zij het goed mijn raad te volgen, dan zou ik zeggen: Laat ons voor zulk een gelegenheid een kookvrouw nemen, of naar een restaurant gaan, of het vandaar laten komen.
Mej: R.E. - Wanneer het U geheel onverschillig is wanneer het vertaalde schetsje als feuilleton komt, wil ik het aannemen, maar er gaan zoovelen vóór, dat er, ik kan wel zeggen, in geen paar jaar sprake is van opname.
Nel. - Ik moet ook U waarschuwen dat er vooreerst weinig plaats zal zijn voor het toegezonden gedichtje, omdat ik veel copie heb. Als gij wat geduld hebt wil ik het gaarne een beurt geven. Maar nu, vóór alles bedankt voor de alleraardigste photo; mijn vriendin, die haar mij zag uitpakken, riep dadelijk: Wat een dod van een jongen. Zij en ik zijn namelijk steeds als wij wandelen verrukt van kinderen, maar het is zoo in-jammer dat men zooveel onnatuur en geaffecteerdheid en vervuldheid van mooie kleeren ziet bij juist heel jonge kinderen al, en in den Haag, en niet minder in het buitenland; vooral fransche kinderen spannen in dat opzicht de kroon van niets eenvoudigs meer aan zich hebben. Gij zijt rijk met den Uwen, dat is zeker. - Ik ben zoo blij te lezen dat de correspondentie met mij behoort tot Uw lievelings-uitspanningen, gij ziet dat het spoedig antwoorden nu reeds geheel en al in werking treedt. - Overigens behoeft gij Uwerzijds volstrekt niet te vreezen, als gij niet zoo spoedig kunt antwoorden, dat ik dat aan onvriendelijkheid toeschrijf. Ik begrijp best dat een huisvrouw en moeder méér te doen heeft. - Ik kan heel goed begrijpen dat Uw kennissen Uw pseudoniem raden, het is grappig zooals de menschen er zich op toeleggen daarachter te komen, dat merk ik dikwijls; dus kunt gij gerust telkens een ander pseudoniem kiezen; dat vind ik-zelve heel practisch. Maar plaats het dan s.v.p. of boven of onder aan Uw brief. Gij deedt dat trouwens al reeds. Velen echter zetten het midden in hun brief, wat soms wel eens lastig is. - Om Uw verhaal van dat familielid heb ik hartelijk gelachen. Ik vind het juist recht aangenaam voor mij-zelve, indien men graag met mij correspondeert; gelijk ik meermalen reeds zeide, ik leer óók daardoor. Hartelijk gegroet, en nogmaals veel dank voor het gezondene.
J.G. - Het spijt mij zeer, dat financieele redenen U tot bedanken als abonnée noodzaakten, niettegenstaande gij de Lelie zoo liefhebt; natuurlijk kan ik voor U geen uitzondering maken, en U toch een apart antwoord zenden, ik hoop dus dat dit bericht toch nog tot U komt op de een of andere wijze. Evenals ik U de vorige maal teleurstellen moest door een afwijzing van Uw werk, zoo is dat ook deze keer 't geval, omdat zulke ontboezemingen niet geschikt zijn voor de Lelie. - Als ik iets aanneem, ook van nietabonné's, dan ontvangt de schrijver stééds van den uitgever pres: ex: en honorarium. - Hartelijk wensch ik U het beste toe, en hoopdat wij elkaar nog weer eens terugvinden mogen in de Lelie, waar gij over haar, en over Uw sympathie met den inhoud, zoo hartelijk schrijft. Zooals gij terecht zegt: aan alle leed komt een einde. - Misschien drijft ook voor U de wolk spoedig voorbij.
Uitgestootene. - Gij moogt mij héél eerlijk Uw meening over den inhoud der Lelie vertellen, dat is veel aangenamer voor mij, dan wanneer gij die verzwijgt. Echter, het is niet altijd gemakkelijk voor een redactie aan de verschillende smaken tegemoet te komen; die stukken, die U zoo bevallen, werden mij juist onlangs namens eenige anderen aangewezen als juist dat kringetje van lezers niet te boeien, en, omgekeerd, die welke U nu weer niet zóó interessant voorkomen, werden over het algemeen steeds hoogelijk geroemd. - Prettig is het voor Jo, dat hare artikelen over de ziekenverpleging U zoo flink en wáár voorkwamen; dat vonden velen.
- Neen, wij hebben hier het niet zoo goed gehad als wij zouden hebben gewenscht, omdat mijn gezondheid niet heel schitterend is geweest, zoodat ik dan ook tenslotte ben genoodzaakt over te gaan tot een strenge badkuur in Bad-Nauheim, door de plotselinge verergering van mijn hart. Wat het weer aangaat hebben wij het hier beter getroffen dan in Holland, zelfs vele te warme dagen gehad.
Neen, het was maar scherts over Uw pseudoniem. Gij hebt groot gelijk, dat kleine hatelijkheden en ergernissen soms véél meer iemand kunnen hinderen dan een werkelijk groot verdriet; ik schrijf dat daaraan toe, dat zulk groot verdriet ons niet overkomt door menschenschuld, terwijl de speldenprikken en hatelijkheden onnoodig waren en hadden kunnen uitblijven, indien de menschen over het algemeen niet zoo wreed waren en boosaardig. En die gedachte maakt wat zij ons aandoen zoo moeilijk te dragen. Maar juist dáárom is het zoo heerlijk, dat gij een zoo lieven steun neven U hebt, met wien gij U over alles kunt uitspreken; gelijk ik U in de vorige correspondentie reeds schreef, zulk een verhouding komt juist heden ten dage zoo zelden voor.
Ik kon mij, na lezing van Uw tweeden brief, nog te beter begrijpen, hoe ook juist U dat feuilleton: ‘Hoe dokter W. en pension gaat’,
| |
| |
moet hebben geamuseerd; zelve ben ik in zoovele verschillende pensions en hotels geweest, door mijn reizend leven, dat ik een rijke ervaring heb opgedaan in zake onredelijkheid en onhebbelijkheid van de meeste menschen; juist als gij ook schrijft: zij willen het liefst voor niets wonen, en halen naar zich toe wat ze maar kunnen. Ik vind het daarom dan ook een bepaalde verdienste in Mevrouw Kaulbach, dat zij, in haar onlangs door mij hier besproken boek Moeder, juist op die zijde van het vrouwenleven óók eens een licht liet vallen, die zijde van kamers-verhuren-moeten, waarmede zoovele beschaafde vrouwen haar brood verdienen, en waarbij zij zijn overgeleverd aan willekeur en hebzucht. Het staaltje, dat ik aan Felix II vertelde van den Berlijnschen meneer, dien ik dezen zomer bijwoonde, is dan ook volstrekt niet een op zichzelf staand feit; die man plukte de mooiste rozen af, voorzag zich van de vruchtboomen van de beste vruchten, hinderde iedereen, hield er zelf zes kleine kinderen op na, maar maakte den huisbezitter een standje, wanneer diens éénige kleine zuigeling schreeuwde, en, bij dat alles, dong en kribde hij over elken pfennig dien hij kon naar zich toe halen.
Gij vraagt mijn raad. Ik voor mij houd het vak van huishoudster-dame voor te slecht betaald, om er ernstig werk van te maken als men het kan vermijden; een slechte meid verdient bij ons in Holland en in Duitschland een veel hooger loon, en heeft daarbij méér geregelde vrijheid ook nog, dan een goede dame-hulp-in-het-huishouden, welke wordt afgescheept met een f 100 misschien, en daarvoor nog moet klaar staan nacht en dag soms, en niet te vergeten er keurig gekleed moet uitzien als meneer en mevrouw partijtjes geven en haar daarbij aan tafel willen hebben. - Maar, het andere vak door U mij genoemd, zal, dunkt mij, heden ten dage niet anders, ook niet op een dorp, kunnen worden uitgeoefend dan bij behoorlijke opleiding vooraf, tenzij gij U zoudt kunnen associeeren met iemand, die het gedeelte van smaak, het afspreken met de klanten enz., aan U overlaat, en zelve het bepaalde vakgedeelte voor hare rekening neemt. Zoo iets schijnt mij lang niet uitgesloten te vinden, hetzij door relatie, hetzij door advertentie, vooral indien gij eenig kapitaal kunt bijbrengen. Informeer echter eerst van alle kanten met wien gij U inlaat op finantieel gebied. - Ik durf, voor ik weet of U dit aangenaam is, niet nader ingaan op dat gedeelte van Uw brief, uit vrees U te verraden, maar ik sta geheel tot Uw dienst, U ten allen tijde te beantwoorden, óók in deze dingen. - Voor Uw vriendelijk groetje bij mijn terugkomst in Holland, veel dank, maar, gelijk ik U schreef, ik zal vooreerst nog in Bad-Nauheim moeten blijven, wat, vooral om de aanleiding ertoe, een gróóte teleurstelling is. Want onze Marie en de honden zijn nu naar Holland terug; en ik mis hen zéér.
L.P. - Uw slot is zóó hartelijk, dat ik wil beginnen met U dáárvoor in de eerste plaats te danken. Neen, ik dacht niet, toen ik Uw brief zag: ‘Wat zullen we nu weer hebben,’ maar wèl erken ik, dat ik altijd met een zekeren angst denk, als ik Uw hand zie: Zou ik haar wellicht in haar gevoelens onwillens hebben gekwetst? Dat zou mij zoo oprecht spijten, en dus ben ik steeds zoo blij dat dit niet het geval is. Uwe uitgebreide verdediging van het standpunt van moderne dominee's, in zake het bijbel-behandelen, is voor mij niet nieuw natuurlijk; ik heb dit door U ingenomen standpunt honderdmaal aldus hooren bepraten, en ik kan U enkel antwoorden, dat ik er anders over denk, zonder te willen ingaan op al te veel bijzonderheden, omdat de Lelie niet mag ontaarden in een discussie op godsdienstig gebied, welke vele lezers vervelend, en anderen aanstootelijk vinden. Dit alleen antwoord ik U dus, dat m.i. dat standpunt huichelachtig is. Indien men den Bijbel niet geschikt vind voor kinderen, dan moet men hem niet behandelen, maar hem verkorten, wijzigen, gedeeltelijk bespreken, en dat alles naar eigen goeddunken, dat is den kinderen een verkeerd, onjuist denkbeeld ervan bijbrengen; ik vind b.v. dat Heine en Goethe ook geen boeken zijn voor kinderen, en dat de hoofdonderwijzer, dien ik zijn tienjarig zoontje een Multatuli-uitgave zag schenken, een dwaas was, maar het zou, dunkt mij, er niet op verbeteren, indien wij kinder-uitgaven, ieder naar onze eigen inzichten, gingen maken van de meesterwerken van Goethe, of van de gedichten van Heine, of van den Max Havelaar. - Dat de ouders in de eerste plaats moeten leiden het godsdienstig-onderwijs hunner kinderen, en dat van dag tot dag nagaan, en dat volwassenen die zich niet bekommeren
om den godsdienst, en maar voort-teren op hun catechisatie-onderwijs, daarin toonen gróóte onverschilligheid, in dat alles geef ik U gelijk, in het een zoo wel als het ander. Alleen, het laatste vind ik, gegeven het vage en onbevredigende van ‘modernisme’, een natuurlijk gevolg van modern cathechesatie-onderwijs Eerst het leed, de behoefte aan troost, brengt zulke onverschilligen dikwijls tot nadenken, tot zich afvragen: wat heb ik aan mijn godsdienst.
Den door U aangehaalden tekst, dat God de misdaden der vaderen zal bezoeken aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht, vind ik afschuwelijk-wàár. Voor mij is juist dit vonnis een van de bewijzen van de Bijbel-waarheid, want ik zie dat alles om mij heen, en ik vind het tegelijk een zoo vrééselijk woord, een zoo niet te verklaren onrechtvaardigheid, dat onschuldige nakomelingen moeten boeten voor de gemeenheid, de dronkenschap, de vuilheid van hun voorouders. Bovendien is het een waarschuwing, die voor deze zondarenzelf niets beteekent; wat kan het juist zulke vuilpoetsen schelen, wat er later met hun kinderen en kindskinderen gebeurt, om hen te treffen, die dan allang dood zijn. - - En toch gaat het zoo toe in de werkelijkheid, dat behoef ik U niet nader uit te leggen, elke arts kan U dat zeggen. Gij schrijft dat Uw ziek-zijn U leerde rustig denken, en voegt er aan toe, dat gij, indien gij in het gewone leven waart geweest van kind af, toch evenzoo zoudt nadenken over alles. U-niet-kennende kan ik U niet tegenspreken. Er zijn sterk-ontwikkelde, diep-nadenkende naturen, die in alle omstandigheden zich-zelf blijven; bij de overgroote meerderheid van het menschdom is dat het geval niet, zij worden dóór het leven opgevoed, dóór de omstandigheden, en die ook bepalen hun denkwijze en hun levensbeschouwing. -
| |
| |
Dat in vele menschen ‘de ikheid nog slaapt’ ben ik in het geheel niet met U eens; om de zeer eenvoudige reden dat in de meeste menschen geen ikheid is; zij zijn namaak van elkaar, ziellooze nullen. ‘Wees U zelf, zei ik tot iemand, maar hij kon niet, hij was niemand’. Voor mij is dat een innig-wáár woord. - Den door U aangehaalden tekst van Jezus over de kinderen, heb ik door orthodoxen altijd heel anders en m.i. veel natuurlijker hooren uitleggen, als bedoelend dat wij moeten gelooven, leeren, aannemen zonder twijfelen, als de ‘kinderen’. Uw uitlegging schijnt mij niets meer met den eigenlijken tekst gemeen te hebben; dus, vergeef mij, dóór en dóór ‘modern’ te zijn.
Op die ‘afgoden’-questie kom ik maar niet meer terug, want gij staat m.i. te letterlijk stil bij het woord afgod, alsof gij naar mijn meening werkelijk zoudt aanbidden zoo'n mensch of zoo'n dichter. In de theorie zult gij dat wel niet doen, maar ik vind dat het in de praktijk er zoowat op neerkomt, wanneer men zóó hoog stelt een of ander mensch, dat hij een ‘ideaal belichaamt’. Wat mij betreft, er zijn menschen die ik lief heb, anderen, die ik om de een of andere reden acht, weer anderen, die ik om hun gaven hoogstel, etc., etc., maar, als ik aan idealen kom, dan verzeker ik U, dat ideale menschen voor mij stuk voor stuk van hun voetstuk vielen - o zoo diep naar beneden.
En nu wil ik U iets zeggen; gij hebt in het slot van Uw brief een soort beschouwing gegeven van hetgeen gij U voorstelt omtrent mijn zielstoestand, en, zoo ik die hier niet herhaal, dan is dat, omdat het hier iets intiems mijner eigen innerlijkheid geldt. Gij-zelve zult U wel bezinnen echter wat gij hebt geschreven, en ik wil U heel oprecht antwoorden daarop, dat gij het niet ver mis hebt, want ik ben niet hard noch bitter van nature, ik zou willen dat ik anders kon denken over de menschen dan ik doe, ik leerde hen minachten door hun eigen wreedheid en hebzucht en egoisme, vooral jegens alles wat zwak is, en van hen afhankelijk, en aan hen overgeleverd. - Voor Uw warme návoelen-kunnen van mij wil ik U daarom danken, heel eerlijk danken; het bewijst dat gij U hebt ingedacht in mijn ziel. Nogmaals, juist in deze dagen, vervult Uw vriendelijk slot mij met heel veel dank. Kent gij het Engelsche gezang:
Some deed of friendship done,
Wat men nu ook verstaat onder Thee, een God naar den Bijbel, of een naar zijn eigen voorstelling, ik geloof, als men, met zulk een levensbeschouwing in zich, waarachtig elken dag begon en eindigde, dan zou de wereld er heel wat anders uitzien dan nu, dan zou ik-ook haar misschien leeren liefhebben. - De woorden kwamen mij in den zin bij Uw slot aan mijn adres, als hadden zij U op dat oogenblik geïnspireerd.
Felix II. - Blij weer eens van U te hooren! Blij óók, dat mijn nieuwe roman Om de eere Gods U zoo boeit. Dat gij vindt, dat ik de Haagsche christenen ‘streng’ aanpak, is mij een lofspraak; ik geloof dat men huichelarij en schijnvroomheid niet genoeg kan aan de kaak stellen, en dat zij in ons vaderland nergens zóó welig bloeien als in den Haag. - Gij-ook zijt een out-sider, die niet weet en ziet uit de verte, wat er achter de schermen gebeurt, en hoe de Mammon wordt aangebeden, in plaats van den ‘Heer’. - Ik ben het met U eens, waar gij schrijft, dat het gevaarlijk is te veel den nadruk te leggen op het ontwikkelen der eigen persoonlijkheid, - zooals, heden ten dage mode is. Immers, daardoor kweekt men nagemaakte persoonlijkheden. Gabriele Reuter heeft dat in hare brochure over de vrouwenquestie zoo heel juist gezegd, dat elke hedendaagsche backfisch zich inbeeldt een ikheid te moeten zijn, een kunstenaresse, een àpart wezen, - en met de man-backfischen gaat het evenzoo. Maar, wie een persoonlijkheid is, die kan er niet aan veranderen dat hij ot zij het is nu eenmaal; voor het eigen geluk dient het zeker niet; integendeel, hoe middelmatiger je bent, hoe beter voor je eigen geluksleven, daarvan ben ik overtuigd, juist naar al wat ik zie om me heen. -
Gij schrijft, naar aanleiding mijner vorige correspondentie aan U, waarin ik uiteenzette wáarom ik niet graag naar een Haagschen modepredikant ging luisteren, ‘U zult toch in den Taunus wel gelegenheid hebben eens een goed prediker te hooren’. Waarschijnlijk wèl, maar, laat mij U eerlijk bekennen: als ik niet eerst wéét, dat die goede ‘prediker’ ook, en voor alles is, een goed mensch, dan heb ik geen lust mij door zijn woorden te laten stichten; bij mij moeten het namelijk ook de daden doen, juist van zoo iemand. En, hetgeen ik dezen zomer juist weer heb bijgewoond, van een van de groote Berlijnsche lichten op geestelijk gebied, is van dien aard, dat ik meer dan ooit terugschrik van ‘goede predikers’, van wien ik niets af weet, wat hun leven en handel en wandel betreft. De bedoelde predikant stal hier - ik kan het niet anders noemen - de vruchten van zijn pensionhouder, haalde hem het vel over de ooren, op een wijze, die geen schacheraar van beroep hem zou kunnen verbeteren, duwde zieke menschen van hun plaats als hij met zijn vrouw daar wou gaan zitten, in één woord, gedroeg zich zoo ergelijk-onhebbelijk, dat men hem ten slotte verzocht zijn biezen te pakken, daar er niet aan hem werd verdiend maar toebetaald door den eigenaar. Het mooiste komt echter nog. Zijn kinderen, alreeds even hoogmoedig-opgeblazen als hij zelf, trokken de aandacht door hunne algemeen-bewonderde schortjes, waarop zij heel-ongegeneerd, verklapten: ‘Och, die zoekt vader uit, uit de zendingen, die hij krijgt voor de heiden-kindertjes. Vader heeft met de zending te maken, en dan neemt hij er zulke mooie dingen uit!’ -
Ziet gij, dergelijke ‘voorgangers’ hebben het zoo bont gemaakt door hun bespotten van hun eigen woorden, dat Marie von Ebner-Eschenbach met recht schreef in een harer boeken: Goedheid en Beminnelijkheid zijn dingen, die men niet meer moet zoeken bij de predikanten, maar alleen nog maar bij de door hen vermaande ‘zondaren’.
Ik ben het dan ook volkomen met U eens, dat onderlinge opwekking tot het goede ook voor de meest-zelfstandige persoonlijkheid wel nuttig kan zijn, maar ik heb zoo'n walg gekregen van
| |
| |
die Zondagsche preeken, waarbij de predikant er een vet baantje van maakt, en niets anders, dat ik nooit meer ga onder het gehoor van een dominee, van wien ik niet vooraf weet dat hijzelf doet naar zijn preeken, tenminste tracht er naar te doen!
Het is zóó van zelf sprekend dat ik U zulke ‘vrijmoedige’ raadgevingen niet kwalijk neem, integendeel oprechtheid, als die in Uw brief, bijzonder waardeer, dat ik daarop niet nogmaals terugkom. Wel wil ik echter nog ingaan op Uw woorden, dat ik Uw correspondentie zoo goed versta, en dat onze brieven wederkeerig zoo'n sympathie wekken, want m.i. komt dat, omdat gij en ik in heel veel dingen elkaar innerlijk nastaan; dat trof mij nu weer bijzonder in alles wat gij schrijft over het kweeken van persoonlijkheden, en het gevaar daaraan verbonden. Gij zegt dat alles zoo klaar en zoo helder, en het wijkt zoo af van hetgeen ‘men’ daaromtrent juist heden ten dage elkaar napraat. - Ik-ook, denk daarin zooals gij, en zoo gaat het met vele dingen, waarover gij schrijft.
Ik weet, niet welk Lelieportret gij bedoelt, maar er komt nu een nieuw; het is mijn schuld dat het er nog niet is, ik stel het telkens uit naar den photograaf te gaan. Dank voor den ‘stevigen’ handdruk. En, in alle gemeendheid beantwoord ik dien.
Hoopvol. - Neen, van U-vergeten hebben is bij mij geen quaestie. Ik vergeet zoo gauw niet. Dat die postwissel U een prettige opwekking werd tot schrijven geloof ik gaarne.
De redenen, die U weerhielden, vind ik trouwens zoo hoogst natuurlijk, dat er van geen verontschuldigen sprake behoeft te zijn. Hartelijk gefeliciteerd met zulk een mooie acte. - Ik vind het heel natuurlijk, dat men bij de tropen-warmte in Indië minder krachtig en werklustig is dan in Holland, vooral als men er slechts een korten tijd verblijf houdt, en zich aan het klimaat moet gewennén. Heel verwonderd ben ik, dat gij Indië minder lief hebt dan Holland, juist omdat gij daar, in Indië, zijt geboren; want ik-voor-mij vind Indië sympathiek. Maar wèl kan ik begrijpen, dat gij liever woont in Europa, waar op elk gebied oneindig veel meer valt te genieten. - Nu kom ik alweder een aanleiding in Uw brief tegen, om te zeggen: Hartelijk gelukgewenscht! Gij begrijpt mij? - Ik durf op dat gedeelte niet nader in te gaan, uit vrees van U te zullen verraden, maar ik wil slechts zeggen, dat ik Uw flinkheid en succes bewonder wat het eerste gedeelte aangaat, maar mij innig verheug over het einde. Nogmaals, gij begrijpt mij?
Om Uw aardige beschrijving van het thema's corrigeeren heb ik moeten lachen; gij geeft daar zoo heel juist weer, wat ik-zelve voelde toen ik in Schotland Fransch en Duitsch onderwees aan de meisjes, Ik-ook dacht telkens, net als gij: Ik vind het geestdoodend dat thema-corrigeeren, en, daar de meisjes, die ik op de school had, zonder uitzondering gefortuneerd waren, kreeg ik ook nog altijd een heimelijk medelijden met haar zich-zoo-moeten-inspannen. - Waartoe? dacht ik dan. Wat komt het er op aan of zij fransch en duitsch schrijven zonder fout of niet; - laat ze toch hare jeugd genieten.
- Ik heb U het antwoord op Uw vraag reeds gegeven in mijn door U dan ook met zoo veel genoegen steeds gelezen werken; gij vraagt namelijk, of ik ook niet het betreur, dat de jonge meisjes huichelachtig worden opgevoed in een quasi onverschilligheid voor een later mogelijk huwelijk terwijl zij in stilte daarop hopen, ja rekenen; gij vraagt, of ik ook het niet veel natuurlijker zou vinden, indien zij ronduit over hare natuurlijke bestemming van eens vrouw en moeder te zullen worden mochten spreken van kind-af; en dan, iets verder in Uw brief, spreekt gij er Uw vreugde over uit, dat ik den moed had dat alles zoo eerlijk te erkennen, vertelt gij mij over mijn oprechtheid te hebben ‘gejubeld’ telkens en telkens weer, als gij iets van mij hebt gelezen over die dingen. - Daarmede dus hebt gij U-zelve reeds geantwoord, want er blijkt uit, hoe gij al wéét dat ik het met U eens ben, gansch en al.
Laat mij U nog zeggen, waar gij dan verder schrijft, dat gij den moed niet zoudt hebben gehad zoo eerlijk en zoo waar te zijn als ik het ben, dat dit bij mij komt, omdat ik buiten alle trouwlustigheid stond van het begin af waarop ik die dingen zegde durfde. Als het er mij om te doen ware geweest ‘een’ man op te doen, dan had ik misschien gezwegen, ofschoon het een feit is dat, juist door mijn verkeerd-begrepen woorden, ‘de’ mannen op mij afkwamen. Maar ik wist voor mijzelve wat ik wilde, mijn eigen levensgeschiedenis op dat liefdegebied was afgesloten, daarom kon ik onpartijdig en eerlijk oordeelen, en spreken - en liet alle verkeerdbegrepen worden mij ook zoo koud.
Geheel ben ik het met U eens, dat ‘niemand twee heeren kan dienen in het huwelijk’, zoodat gehuwde onderwijzeressen, en wat dies meer zij, onzin is. Als het moet om den broode, omdat b.v. de man ziek is, dan is het erg genoeg, maar wanneer een vrouw voor haar plezier, uit eerzucht, haar actes of haar kunst, of wat ook, wil blijven uitspelen naast het gehuwd-zijn, dan is het onvermijdelijk, dat zij of het een, of het ander verwaarloost, of haar vak, of haar gezin, - en gemeenlijk het laatste.
Het spijt mij, dat Uw stukje niet met Uw vollen naam is onderteekend; dergelijke veranderingen naderhand worden licht vergeten, want de aangenomen copie is dan opgeborgen, en, op het oogenblik waarop ik zoo'n tweeden brief ontvang, heb ik niet altijd gelegenheid of tijd erin te gaan zoeken naar het bewuste stukje. Natuurlijk ‘moogt’ gij niet alleen nog eens iets inzenden, maar zelfs zult gij mij een welkome medewerkster zijn, hoop ik. Gij ziet, dat ik het bij het rechte eind had, toen ik in Uw stukje ‘iets’ zag, want Uw loopbaan daarna heeft bewezen, hoe Uw weg inderdaad in die richting wees. - Dat gij mij niet ‘verveeld’ hebt, en integendeel een groot genoegen deedt door mij zoo lang over Uw lotswisselingen te schrijven, spreekt van zelf.
Henriëtte II. - Het spijt mij dat Uw brief niet zoo heel opgewekt mocht zijn. - Ja, donkere dagen zijn in elks leven, maar, als men het samendraagt, dan is het ergste nog over te komen, dat ondervond ook ik in mijn leven met mijn vriendin. - Gij hebt dat stuk van mijn
| |
| |
trional-vergiftiging met veel aandacht gelezen, zie ik, en zoo ziet men alweer, dat aan alles nog een goede zijde is, daar de gedachte aan mijn pijnen U dan toch tot troost was in de Uwe. Zij waren afschuwelijk, dat is zeker. - Ja, daarvan kan ik-ook meespreeken, dat ziekte schatten kost, ook in dit opzicht is voor mij op dit oogenblik deze plotselinge kuur voor mijn hart in Bad-Nauheim een groote tegenvaller. En al zijn van mij al de huishoudelijke zorgen afgenomen, die U drukken, omdat mijn vriendin en onze Marie er zijn, daarvoor heb ik weer al mijn stééds doorgaand werk; waarvan het een zegen is dat ik het zoo goed kan blijven doen, maar dat toch er is - nietwaar! Zoo heeft ieder onzer zijn of haar kruis. En, als je dan maar zeggen kunt, ‘wij zijn samen gelukkig’, dan hebben dezulken als U en ik, die dat mogen getuigen, het vrijwat beter toch in elk geval dan de meesten. - Een goede tijding krijg ik toch ook van U, dat meevallertje (gij begrijpt me?), en dan dat het met de zieke daarginds nu zoo goed gaat, dat zijn toch twéé lichtzijden! - ‘Den moed opgeven’ op dat bepaalde punt, zou in Uw geval toch véél te gauw zijn. Daartoe is immers niets geen reden. Ik kan best begrijpen dat het gemis U een verdriet is; ik zou het ook zoo vloeien.
Zeker, de opvoeding van een kind vind ook ik een ontzettende verantwoordelijkheid. Maar, mij dunkt, als men die verantwoordelijkheid ernstig bedenkt, en zich voor oogen houdt en als men het kindje heel lief heeft, dan is daarmede voldaan aan de voorwaarden van slagen, voor zoover dat mogelijk is op deze onvolmaakte aarde. Immers onvolmaakt blijft alles. Ook de best-bedoelde opvoeding zal, van achteren beschouwd, hare zonden en verkeerdheden toonen. In mijn herinnering aan hetgeen er aan mijn jeugd is misdreven, geeft altijd de doorslag, wat mijn oordeel er over aangaat: Was het te goeder trouw, of uit vóórtrekken van den een boven den ander, of een dergelijke niet-te verdedigen reden. - - Voor mij zou, zooals ik reeds dikwijls vertelde, het grooter-worden van mijn kindje een bepaald verdriet zijn, want ik zou het liefst steeds twee-a-drie, hoogstens zes a tien jarige kleuters om me heen willen.
Ja, het liefdadigheids-gedoe dóór kinderen is een van de zonden van onzen tijd. Het kan niet anders dan hen lichamelijk en geestelijk verderven, blasé maken vóór den tijd, allen eenvoud doen verliezen, om niet te spreken van het nadeel voor hun studies, hun gestel, etc. - Het schetsje wil ik graag lezen; zendt het aan den heer Veen, aan mijn adres. Ik ontvang dan alles in orde. - Het doet mij genoegen dat de ‘jour’ uit mijn roman Om de Eere Gods U heeft getroffen, als wáár; hij is, als alles trouwens, naar het leven geteekend. - Hoe heerlijk dat ik ook in U een honden-vriendin heb gevonden; doe mijn groeten aan den Uwen. Het is nu voor mij een heel hard ding, dat ik Benjamin en Frits naar Holland moet sturen, zij gaan met onze Marie naar Scheveningen, want ik moet de kuur zoo streng doen, dat wij niet onze eigen huishouden kunnen hebben maar geheel voor zijn gezondheid moeten leven. - Het is een heele scheiding zoo ineens, en, indien wij Marie niet hadden, ging het niet. Hartelijk dank voor Uw vriendelijke woorden over de correspondentie, schrijf zooveel gij wilt, ik zal het steeds prettig vinden, en gij ziet dat gij nu al héél spoedig wordt beantwoord.
|
|