De Hollandsche Lelie. Jaargang 23(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Het Volk, van de Antithése. Straks lag ik - aan het strand, Nonchalant in het zand. Met een krant in m'n hand, - te lezen. - Wàt ik las, was - komiek, Uit een oude Kroniek Een kiek (authentiek), - Op de lui van de Antithése: ‘Een Prediker door spyt en gramschap was ontsteeken, Om dat hij somtijds moest voor stoel en banken preeken, Zey eens in zijn Sermoen, hoe dat des nagts voorheen De Duyvel met hem had gehouden veele reen: En zoo zij 's and'ren daags ter preeke wilden komen, Dat hij haar zeggen zou, geen fabelen nog droomen, Maar 't geen hem was gebeurt in waarheyt, niet in schijn, En daar zij altemaal verschrikt af zouden zijn, Dit is de gantsche Stadt in korten door gelopen. Het volk des morgens vroeg quam wijt met groote hopen, Al eer de Koster nog de Kerk-deur open sloot. De Wijven drongen schier malkand'ren hallif dood. - Doe nu den Predikant na 't lezen en na 't zingen, En nauwlijks, het volk, ter stoele op ging dringen Riep hij, hoort lieden, hoort: Als ik van Godt hier preek Zoo komt er nauw één Mensch, in een geheele week. Maar doen ik zij, dat ik zou van de Duyvel preeken, Komt gij met alle man ter kerke ingestreeken. Gij toond wiens volk gij zijt dewijl gij liever hoort Na 't geen de Duyvel zeijt, als na des Heeren Woort.’ H. VAN HOLK. 's Gravenh. 20 Aug. '09. Vorige Volgende