hebben, het gevolg daarvan is altijd, dat er Armenianen worden vermoord. Dat schijnt een traditionneel Turksch genoegen te zijn. En het eerste jaar, dat - in het verre verschiet - de Turken géén slachting onder de Armenianen aanrichten, zullen dezen zich ongetwijfeld afvragen, of het den zonen van Mahomed in hun bol geslagen is. Niet bij massa's door de Turken opgeruimd te worden, is voor de Armenianen een abnormaliteit, waaraan zij zich niet zoo gemakkelijk kunnen wennen’.
Er zijn zeer veel Turken te Parijs, die al of niet met een fez op loopen.
Er is zelfs een Turksch restaurant te Parijs, Rue Cadet 11. De eigenares heet mevrouw Loena-Sonnak en discht u in den regel de volgende gerechten op:
Pilaff,
Mouton aux gombeaux,
Couscoutt Chichkichabi,
Café à la Turque.
Wel bekome het u!
De Parijzenaar onderscheidt de in de groote Seine-stad verblijfhoudende Turken in ‘nababs’ en ‘marchands de dattes’. De Turk, die geen dadels verkoopt, is in het oog van den Parijzenaar, die over het algemeen graag en gauw generaliseert - precies als de Hollander overigens -, steenrijk, à la Croesus.
O, de Turksche groote heeren nemen spoedig de Westersche beschaving aan. In strijd met het gebod van den Koran, drinken zij hier wijn, en van het beste vat. Om niettemin den Turkschen stempel te behouden, handhaven zij de moslimsche wetten der veelwijverij.
Jeune fille à l'oeil noir;
Behalve dat rijmpje is er, met betrekking tot de Turksche zeden, nog iets anders, dat den Parijzenaar in het geheugen is blijven hangen, met name de volgende Turksche ordonnantie:
‘De Minister van Financiën zal eerstdaags, bij gelegenheid van de Ramazan, een maand salaris aan de Staatsambtenaren betalen.’
Het vermoorden van Armeniërs en het niet betalen van haar ambtenaren zijn twee vaste kenmerken der Turksche regeering. En daarom - nietwaar, meneer Jacques Lardy? - behoeft het niet gezegd te worden, dat ‘onze Turksche gasten, zoo van de regeerìng als van de pers en van de Parijsche bevolking, het hartelijkst en meest sympathiek onthaal hebben ontvangen.’
Jacques Lardy is ongetwijteld een slimmerd. Onder de door hem opgesomde Turksche ‘grands seigneurs’ zullen er misschien een paar zijn, die hier te eeniger tijd ‘la haute noce’ zullen leiden, dat wil zeggen: het buitensporig, onstuimig leven, dat een eeuwigdurend feest lijkt, geruggesteund door miljoenen en nogeens miljoenen, en gemeenlijk eindigt in moreele en geldelijke ruïneering der betrokken personen. Dan komen de overgebleven juweelen en andere goederen op de veiling in het Hôtel des Ventes van de Rue Drouot. Van die ‘haute noce’, geleid door de schatrijke exotische types, profiteeren uitteraard sommige Parijzenaars en Parisiennes. De rijke Turken zijn niet vreemd aan dergelijke orgieën. Integendeel. En wellicht heugen Jacques Lardy nog de buitensporigheden van Khalil-Bey, den Turk, die in geldverspilling - te Parijs, cela va sans dire - het wereldrecord schijnt te hebben bezeten of geslagen.
Khalil-Bey! Een naam, die in deze wereldstad, overigens een ‘ville de l'oubli’, is overgebleven als onovertroffen voorbeeld van nabobberij. Aan de uitbundigheden van Khalil-Bey is het toe te schrijven, dat elke ‘grand seigneur’ van Turkije wordt aangezien voor een amphitryon, zoo uit de ‘Duizend en een nacht’ gelicht. En derhalve vind ik, welbeschouwd, Jacques Lardy een verstandig mensch. Je kunt immers nooit weten... Liever Turksch dan Paapsch!
Khalil-Bey, die nu nog navolgers heeft, zij het ook in miniatuur, verscheen voor het eerst op de Parijsche boulevards tijdens de wereldtentoonstelling in 1867. Ofschoon hij foeileelijk was - een vettig, dik gezicht, kleine oogen met overhangende oogleden, breede handen met dikke, stompe vingers -, kwam hij, zag en overwon. Want niet minder dan 15 miljoen francs verteerde deze oudminister van Turkije te Petersburg in het bruyante Parijs. In hoeveel tijd? In een paar maanden. Langer kon het feest, ‘la haute noce’, niet duren, want met de 15 miljoen had hij zijn gansch fortuin opgeslokt. En de spilzieke rijkaard, die gedurende een paar maanden alle mogelijke beroemdheden, ‘la jeunesse dorée’ en ‘le dessus du papier’ in zijn rijke salons, op den hoek van den Boulevard des Italiens en de Rue Taitbout, had ontvangen, maakte ten slotte kennis met een reeks van Parijsche deurwaarders.