verslapen hebben; hij is gisteravond immers zoo laat uit Amsterdam gekomen.’ -
‘Wat moest hij dààr uitvoeren?’ vroeg de vader, die het zoo druk had met ‘'s lands belangen,’ dat hij niet veel gelegenheid meer vond zijn eigen gezin behoorlijk na te gaan. -
‘Iemand spreken! - Als Sjoerd er eens uit wil, moet hij altijd “iemand spreken” hier of daar’ - was de ironische toelichting zijner zuster. -
Haar moeder was bezig Emma naar school te bezorgen, deed haar het jacquette aan, kuste haar teeder: ‘Dag kind, zal je goedoppassen.’ -
Emma, 't tweeling-zusje van den achterlijken, christelijken-zenuw-lijder, jongste zoon van Jan-Eduma-de-Witt, die voor goed was opgeborgen in een Christelijk krankzinnigengesticht, haastte zich weg, om nog intijds haar school te bereiken.
Geert, die met gezonden eetlust een broodje met kaas verorberde, sprak uit haar intieme blijdschap over den bijzonder-mooien-vroeglente-achtigen Februaridag:
‘Wat 'n zalige geschikte tennis-ochtend! Ik ga dadelijk na het ontbijt.’ - -
Ze was zoo blij, omdat Fredi ten Have haar gisteren op straat in 't voorbijgaan had toegeroepen, dat hij morgen-ochtend geen dienst had, dat hij stellig kwam tennissen, als 't weer meeliep. -
Maar haar vader, - die anders nooit veel lette op wat Geert uitvoerde, haar alle pretjes gunde, in tegenstelling met mama, voor wie al dergelijke genoegens te wereldsch waren, vooral omdat Geert er niets degelijks neven uitvoerde, - viel nu in eens beslist uit:
‘Wat moet je nu van morgen gaan tennissen? - Wat is me dat voor een leven van nietsdoen. - Ik begrijp niet, dat je haar nooit eens thuis noodig hebt, Wies?’ -
Zijn vrouw, tot wie hij deze verwijtende woorden richtte, was aan dergelijke inconsequenties, dat zij de schuld kreeg, van wat hij-zelf eerst had toegelaten, in den laatsten tijd reeds lang gewoon geraakt. - Zij zeide dus zonder op het onrechtvaardige van den aanval te reageeren:
‘Och, je weet wel, hoe ik denk over die tennis-clubs, van tegenwoordig. Ik vind het voor 'n serieus jong-meisje 'n ongelukkige manier van leven hier in den Haag. Als ik bedenk hoe ik, als jong meisje, in Amsterdam 't gewoon was, 's ochtends moeder in het huishouden helpen, en dan onzen naaikrans voor de Heidenen, en onze wekelijksche bijbellezing met de christelijke dienstmeisjes, en onze onthouders-bijeenkomsten....’
‘Nu kan je 't eens hooren Geert. - Neem een voorbeeld aan je lieve moeder’ - zei Excellentie, die, als het in zijn kraam te pas kwam, zijn vrouw héél hoog wist te stellen. -
Maar Geert huilde bijna. Zij had in eens allen eetlust verloren, en verkruimelde zenuwachtig haar brood. - Niet-gaan-tennissen. Wat beteekende die plagerij nu weer! Papa was in den laatsten tijd onmogelijk op allerlei punten. Hij, - die vroeger alles goed vond van uitgaan en van pretmaken, - hij moedigde mama in den laatsten tijd waarachtig aan ìn die bespottelijke christelijke mooi-doenerij. - ‘Maar papa’ bracht ze in: - ‘U hebt toch altijd tennissen heel goed gevonden.’
‘Altijd - altijd - vroeger misschien, toen je zoo veel jonger was - maar je vergeet heelemaal, dat je van lieverlede ernstiger plichten hebt na te jagen. -’
Om verdere tegenwerpingen te voorkomen liep hij, klaar met het ontbijt, gejaagd naar de deur. Net kwam Sjoerd binnen, lekkeruitgeslapen, in 'n Engelsch-grijs-geruit morgenjasje, 'n knappe, wat geaffecteerde jongen, wiens geheele zelfverzekerde gelaat in elken trek het uitdrukte, dat hij wel wist hoe hij er zou komen in 't leven, lukte het niet op déze manier dan op een andere....
‘Morgen papa, morgen mama, morgen Geerte!’ -
‘Wij zijn al klaar met 't ontbijt’ zei Excellentie knorrig. - ‘Als ik toch op tijd kan zijn voor de godsdienst-oefening.... dan jij ook, zou ik denken....’
‘Ik heb me verslapen’ - verontschuldigde Sjoerd zich, en, doende alsof hij den bedroefden blik zijner moeder niet opmerkte, viel hij op zijn hem wachtende plaats onverschillig neer, vouwde haastig, gedachtenloos, de handen tot een zoogenaamd bidden voor zich alleen, greep dan naar een versch broodje, van den aanlokkelijk van kaas, eieren, botervormpjes, beschuit, en rookvleesch smakelijk voorzienen ontbijtdisch. -
‘Mooi tennis-weer’ zei hij-ook, evenals Geert.... - -
Niemand bracht nu een tegenwerping in, want iedereen in huis wist wel wáárom Sjoerd ging tennissen; niet omdat hij-zelf er zoo veel van hield, integendeel, maar omdat hij daardoor een welgevallig werk deed in de oogen van zijn om een partner nog al eens verlegen nichtje Lizzie van der Hooph, de dochter van den bij de Koningin-Moeder in zoo hoógen gunst staanden gepensioneerden Kolonel van der Hooph, op wiens protectie hij dientengevolge, als hij zijn nichtje Lizzie trouwde, kon rekenen om 't een of ander lui hofbaantje deelachtig te worden. - Ook al weer 'n smartelijk punt van vervreemding tusschen de echtelieden Eduma de Witt, die hofmakerij van Sjoerd aan Lizzie van der Hooph. - Hij, die er aan wanhoopte, zijn luien, op een gemakkelijk leven verzotten oudsten jongen ooit den wisselvalligen en inspannenden politieken loopbaan te zien inslaan,