De Hollandsche Lelie. Jaargang 23
(1909-1910)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
siasme en daarbuiten algemeene verbazing en ontsteltenis heeft veroorzaakt. Deze hooggeleerde heer gaf n.l. als zijn overtuiging te kennen, dat de jongelui van den tegenwoordigen tijd veel te veel studeeren en met hun neus in de boeken zaten en dat zij als gevolg daarvan zich in het gezellig maatschappelijk verkeer absoluut niet meer konden bewegen; waarna professor Palmer als remedie aangaf: minder studie en meer onderlinge flirt tusschen de beide sexes. Professor Palmer kreeg van de mannelijke studeerende jeugd aan zijn universiteit als waardeeringsuiting voor bovenstaande verklaring een ovatie, zoo hartelijk en vurig als wellicht nog nimmer een professor is ten deel gevallen. De vrouwelijke studenten denken er, volgens een gerucht althans, aan, hem candidaat te laten stellen bij de eerstvolgende presidents-verkiezingen! In hetgeen die hoogleeraar zegt, ligt heel veel waars. Zooals voor vele meisjes, de studie tegenwoordig is ingericht, mag er toch wel eens op gewezen worden, dat studie niet het eenige heil voor een mensch is. Hoogstens een middel, om te voorzien, in het levensonderhoud. Al te veel studie leidt tot eenzijdigheid. Beschouwieder geleerde; in zijne richting is het een bol, maar anderszins als levensmensch, schiet hij gewoonlijk te kort. Men zou haast zeggen: de hersenmassa heeft cellen. Elke cel moet ontwikkeld worden, gelijkmatig; wil iemand, een algemeene ontwikkeling bereiken. Zoo dikwijls zien we de geleerdste en geletterdste menschen, in gewone wereldsche zaken - dwalen. Neem nu, de lintjes-geschiedenis, van Dr. Kuyper. Wat een reus van een man, wat een genie, wat een geleerdheid. Maar één noodig iets, mist die Excellentie: allesomvattende kennis en - weten, en er zich naar richten. Zooals trouwens alle redacties van couranten zich in deze lintjeszaak ‘vergisten’ (?), misschien alleen uitgezonderd, de Amsterdammer, Weekblad voor Nederland.’ De Minister heeft zich laten verleiden, door een kracht, een sport, die hij niet kent, niet weet dat die bestaat. Een kracht die ook onbekend is aan de pers. De Minister dwaalt in onwetendheid; de pers in alwetendheid door iemand die door misleiding dwaalt te bekladden, in plaats van uit te redden. ‘Algemeene’ kennis, te weten wat er ook buiten onze richting in de wereld omgaat, dàt missen vele geleerden, vele studeerenden; mannelijken zoowel vrouwelijken. Zóó is het even's met de school-studenten: ze zitten van den morgen tot den avond, in- en over hun boeken, ze leven er in, ze weten géén ànder heil; hun hersenmassa kent slechts één trekpleister: de studie. Het andere noodig te weten verdroogt, zoowel van 't wereldsche als van 't zieleleven. Zoo acht ik het dan eens terecht gezegd, door een autoriteit, dat studie het menschelijk genoegelijke en geluk, slechts alleen kan bevorderen als het niet verder gaat, dan een déél van 't besef. Ook de andere deelen moeten ontwikkeld worden. Om dit te bevorderen meent de professor dat de jongelui meer moeten ‘flirten.’ (Bedoelende zich meer aan- en door mekaar moeten geven en het intieme leven meer den grondslag moet blijven van ons leven, als de éénige richting tot bevordering van ons gemoedsgeluk.) Mooi gezegd! Als de jongelui nu onderling maar weten wat ‘flirten’ voor gevaren inhoudt, en door de ouders daarbij geleid worden. De jonkheid ziet in elk geflirt, dikwijls ernst. Laten zij 't nemen zooals het is: gemoedelijke vertrouwelijke intimiteit onderling. Maar in elk geval laten ze 't nemen zoolang ze jong zijn; want ze bevorderen er mee dat niet de ontwikkeling van het gemoed door hun droge studie, verflenst. Ze bevorderen er mee dat ze in later jaren, niet alles beoordeelen uit hun éénzijdige geleerde richting, maar uit de centra van hun gemoed. Ze beflirten in hun jeugd latere heerlijke herinneringen, hun later levensgeluk. De Amerikaansche Professor die zoo iets weet en zoo iets durft zeggen, dat is een man die de Havard-Universiteit eer aan doet! H. VAN HOLK. 's Gravenhage, 16 Juli 1909. |
|