dan heb je nu toch 'n gelegenheid dat me te toonen met Nout Resema.’ - -
Ten einde raad sprong haar broer ongeduldig op. - ‘Draai toch niet zoo rond in 'n cirkel. - Waar wil je dan in Godsnaam, dat ik dien leeglooper zal instoppen, als er nu toch niets vacant is. - Ik kan toch geen betrekking voor hem màken’. - -
‘Oók wel, als je maar wilt - - 'n Minister kan zoo veel. - Je neemt hem maar bij je eigen, b.v., - op je eigen departement.’ - -
‘'k Zou je danken - 'n jongen, die alleen van honden verstand heeft - - Wat moet ik nu in 's hemelsnaam daarmee aanvangen.’ -
‘Nou ja - - ik vraag je 't immers ook niet, om je aan een goeie werkkracht te helpen. 'N ander kan zijn werk voor 'm doen, mijnentwege, als hij den titel maar heeft.’ - - En zij begon nerveus te lachen, want zij zag op 't gezicht van haar broer iets als van toenadering. - Dadelijk van die goeie gezindheid profiteerend, sloeg zij lief-vleiend haar gevulde arm om zijn hals, en drong:
‘Toe, wees nu eens heel, heel lief. - - Beloof me dat je iets zult doen - - Met je belofte alleen ben ik al tevreden. - - Maar die moet ik hebben, mevrouw Resema stelt het als voorwaarde. - - Bedenk toch, t geluk van mijn kind’. - -
Maar ze hoefde het batist-zakdoekje niet nog eens aan te wenden - -, de klok, die twaalf uur sloeg, hielp ook 'n handje, want hij waarschuwde Excellentie hoeveel hij nog had af te doen; en om half drie had hij een lange conferentie met zijn collega van Binnenlandsche Zaken óók nog. - -
‘In Gods-naam’, - zei hij - ‘Je moet het zelf weten - - of dat nu bepaald zoo'n geluk zal zijn voor Gerty. - - Maar enfin, als 't van mij afhangen moet.... toe dan maar.’
- - - - - ‘Ik ga van hier nog dadelijk naar mevrouw Resema,’ jubelde Anna. - - ‘Ze is er zoo op gesteld dat Nout wat uitvoert’. - -
‘Laat ons maar zeggen, dat het hèèt, dat hij wat uitvoert’, - - glimlachte haar broer, die zich geen illusies maakte. - - -
- - - - - Natuurlijk niet burgerlijkgewoon op Zondag, maar in de week, was de receptie... Voor de meesten geen groote verrassing, na het eindeloos geflirt van Gerty en Nout in den laatsten tijd, en op de fancy fair voor 't nieuwe kraamvrouwen-bed bovenal. Trouwens, de beide nichtjes, Geert en Gerty, hadden bij die laatste gelegenheid ietwat van zich laten spreken door haar gecoquetteer. - Mevrouw Horstenboer, met haar ook ditmaal niet zich verloochenenden ‘takt’, had namelijk 't gewetensbezwaar van mevrouw Eduma de Witt tegen mevrouw van Leuven's te-veel-besprokenheid met nu dezen dan genen gezantschaps-attaché, zóó weten uit den weg te ruimen, dat noch mevrouw van Leuven werd gechoqueerd of iets vermoedde-zelfs, noch Geert behoefde af te zien van het verkoop-genoegen. Op de ten haren huize gehouden vergadering was zij het geweest die, heel handig, zich 't afternoon-tea gedeelte had gereserveerd, en die toen, als 'n persoonlijke gunst, schriftelijk had gevraagd aan mevrouw Eduma de Witt haar ‘charmante dochter’ te willen afstaan aan háár voor 't helpen - net alsof ze niets ervan af wist, dat die al bij mevrouw van Leuven's bloemenwinkeltje was ingedeeld.
Mevrouw Eduma de Witt had het natuurlijk 'n prachtige uitkomst gevonden, en Geert ook vond het afternoon-tea-gedeelte, dat altijd behoort tot het meest-gewilde voor alle jonge meisjes, ‘zalig’. - Maar men kon mevrouw van Leuven niet voor het hoofd stooten. Er moest wel gezegd worden aan mevrouw Horstenboer, dat Geert al 't éérst was gevraagd door deze. En toen had mevrouw Horstenboer uitgeroepen, die heel goed hoorde uit den toon van moeder en dochter beide, wàt er van hààr gehoopt werd, terwijl zij haar 'n visite maakten om haar uit te leggen, hoe jammer het was. -
‘Maar dan schrijf ik 'n briefje aan mevrouw van Leuven, dat ik 't haar vraag als 'n grooten dienst, dien ze mij doet, dat zij Geerte afstaat. - Nietwaar? Je wilt immers wel, dat ik mevrouw dat schrijf, Geerte? Ik zou 't zoo aardig vinden juist jou onder mijn jonge-meisjes-garde te hebben.’ -
- - - ‘Wat een lief mensch toch’, - vond Geerte, die wèl snapte hoe handig mevrouw Horstenboer de zaak schipperde, toen zij weer met mama in 't rijtuig zat. - -
‘Nietwaar? - En ik vind het zóó veel prettiger, dat je nu met háár verkoopt. Geert.’ - Mevrouw Eduma de Witt, veel naiever dan haar dochter, had van de eigenlijke toedracht der zaak geen begrip, hield alles voor 'n toevalligen samenloop van omstandigheden, 'n ‘bestiering Gods’, wat in werkelijkheid niets anders was dan de fijne berekening van mevrouw Horstenboer, die het in haar mans belang vond zijn collega Eduma de Witt in den zak te kruipen, door hem uit dat lastig dilemma uit te helpen, van Geert, die niet mocht mee-verkoopen om haar Principieen-reitende moeder, en die zelve zoo graag wilde meedoen, en wier weigeren aan mevrouw van Leuven zou verwekken 'n aan Eduma de Witt hoogst-onaangenaam gepraat, - - en misschien tusschen hem en van Leuven zelfs 'n brouille. Tegenover 't publiek hield die nu eenmaal zijn vrouw de hand boven het hoofd. -