| |
| |
| |
Door het land van eeuwige romantiek
door Johan Schmidt.
Met teekeningen van den auteur.
Tien dagen in ‘Een Klooster van Leeken.’
II. (Slot.)
Zoo leefden deze twee mannen in volslagen afzondering tevens, arbeidend aan de grootere door de kameraden begonnen hut, die reeds flinke ruimte bood, daar zij bestond uit drie vertrekken. Spoedig daarna bouwden zij ook een stal, kippenren, zich mede onledig houdend met het graven van een 300 M3 grooten vijver. En dat alles afgewisseld door een sober maal, bestaande uit brood en linzen. Geen afleiding, geen andere levensvreugde dan die door het denkbeeld verschaft, dat dáár zou ontstaan de toekomst-maatschappij.
Eindelik in de lente van het komende jaar voegde zich een vrouw met haar dochtertje bij hen. Dit bracht wat leven in de verlaten streek, door niemand bezocht, dan door voorbijtrekkende kameraden, die 'n paar dagen medehielpen en dan weer verder trokken. Deze vrouw zorgde ook voor het huishouden, voorzag dus in 'n dringend gevoelde behoefte. Haar werkkracht was dus meer dan welkom. Intusschen had men hen ook voorzien van eenden, kippen, ja zelfs geiten - en dreven de kameraden hun hulpvaardigheid zóó ver, dat zij tegen Augustus 'n bij inteekening verkregen koe de kolonie ten geschenke konden geven. Of Jolie, zoo heette het beest, blijde ontvangen werd?
Heel spoedig kwamen er meerdere kolonisten bij en steeg het getal tot 14 vastblijvenden, terwijl er soms 20 waren, daar elkeen die passeerde, onderdak en eten kreeg, waarvoor hij op zijn beurt zijn arbeidskracht in ruil gaf. Op die manier werd de toestand hoe pitoresk ook, toch 'n zeer onaangename, wijl de matrassen moesten verdeeld en bovendien het hooi diende beslapen te worden. Hierin moest verandering komen en daarom besloot men in 1904 een nieuw (zeer bezienswaard) huis te bouwen, dat groot genoeg was om velen te kunnen herbergen.
Dit huis werd gemaakt en opgetrokken in fibro-cement, d.i. cement vermengd met asbest om het huis onbrandbaar te houden. Dit cement wordt tot vierkante-meter-groote stukken geperst van bijna een centimeter dikte en binnen en buiten tegen het houten geraamte bevestigd. 14 M. bij 8,50 M. is het gebouw en 't bevat 10 vertrekken, bestaande uit een ruime eet- en conversatiezaal, een z.g. kinderkamer (Ik noem het zolder) en 8 slaapkamers, elk met 2 ramen. Een werkelik mooi huis dus, dat onderhouden, een modelhuis zou kunnen zijn. Helaas, hoewel voltooid door, voor dit doel expres van Parijs gekomen kameraden, is er niet één van de latere kolonisten, die er de noodige zorg aan besteedde. De deuren zijn reeds gehavend en, gelijk begrijpelik, met zulk 'n cosmopolisch gezelschap, trok niemand zich veel van het instorten aan. Overal zijn scheuren en het keukentje verkeert reeds ‘in staat van ontbinding.’
Zoover was de kolonie dus reeds gevorderd en Fortuné Henry aanschouwde welgevallig de miniatuur toekomststaat, waarvan hij de feitelike schepper was, er niet op rekenend, dat door de steeds grooter wordende familie de kolonie geheel anders van aard en wezen werd, dan zij eertijds was, toen hij, alleen met zijn Italiaanschen helper, het zware werk begon.
De groenten, die zoodra men voldoende had ter markt werden gebracht, leverden weinig op - eensdeels, omdat de keuze niet uitgebreid was, tweedens, omdat het koopend publiek niet veel van de kolonisten wilde weten, met uitzondering van Henry, die, wij ondervonden het, zeer populair en bemind scheen.
Eigenlik konden de kolonisten den slechten verkoop aan zich-zelf wijten. Om maar een voorbeeld te noemen. De meeste vrouwen, niet communistisch van harte, waren hare mannen naar de kolonie gevolgd, hen ten pleziere, of omdat het oogenblikkelik, door fin. omstandigheden, noodig bleek. Dat zij dus òf er niet konden wennen òf hun gedoe in grof dilettantisme ontaardde, is begrijpelik. Zij deden aanstellerig of kleedden zich aanstootgevend. Enkelen zelfs kwamen in broek en buis ter markt en de koopers, niet gediend van deze gewilde travesti's, bespotten haar en lieten ze met haar groenten zitten. Er volgden dus tijden van drukkende zorgen en hun financiëel bestaan was van dien aard, dat de ‘maagkwestie’ weldra ingrijpend werd. Het eten was en bleef zeer slecht en hier gebeurde, wat in de meeste gezinnen plaats heeft als 't geld schaarsch is, de liefde verdween door het respectieve aantal vensters.
Eerst ging er een gezin weg, toen een tweede en zoo had er 'n exodus plaats van kolonisten, die eigenlik geen kolonisten waren,
| |
| |
want, onze zegsman beweerde het, 'n kolonist moet ondanks alles, zelfs bij droog brood en sla (wij kregen het er ook te eten) trouw blijven aan zijn beginsel. Ik zeg 't 'm na, niettegenstaande ik er van door ging. De onderlinge jaloezie droeg tot haat en tweedracht bij - en na weinige jaren is de kolonie verlaten, óók door dezelfde menschen, die haar eerst hielpen tot stand komen.
Toen wij er dan ook aankwamen waren er nog maar enkelen. De meesten waren immers dien morgen door den Rus naar het station gebracht. 't Is waar men ontving ons gastvrij, wat evenwel niet wegneemt, dat zij ons dadelik vroegen, waanneer we weer vertrokken. D.w.z. die ‘we’ waren vertegenwoordigd
Thuiskomst van het veld.
in de Française met haar ‘compagne’ den Gascogner. De Rus en Spanjaard gedroegen zich zeer joviaal. Aan tafel gegaan kregen we slechte spersieboonen te kauwen en onbruikbare soep te slikken, met water en oud-bakken brood gecompleteerd. Om wee te worden. Over de lang-breede tafel gebogen, onder den zwakken schijn van het kleine hanglampje, dat de groote zaal spookig verlichtte, luisterden we toe naar de Française, die heftig zwetste met den Spanjaard, bijgestaan door haar driftig-redeneerenden Gascogner. Zij, de Française, beweerde, dat de menschelike vóórbestemming in de lijnen der hand te lezen was en dat zij niets deed zonder den stand der kometen te raadplegen. Is 't wonder, dat wij oplettend opzagen. In 'n kolonie van den anarchist Henry voorstanders van Chiromantie (hand-lezerij). De Spanjaard glimlachte en bestreed hen nog, terwijl de Rus naast ons z'n eentonige liederen neuriede. Maar door den spot van den Spanjaard geprikkeld, riep de Gascogner: Geloof je 't niet, Jean? Neen? Dan zeg ik je, dat je geen anarchist bent... 'n anarchist, die niet aan vóórbeschikking gelooft, is geen anarchist... en ‘Chiromantie’ is feitelik het handboek van het anarchisme...
De Spanjaard bleef lachen. Wij hoorden een en al verbazing toe. De Rus ging naar boven, ‘bonne nuit’ roepend, terwijl de Gascogner met zijn compagne (vrouw mochten we niet zeggen) schreeuwde, dat hooren en zien verging dat, wie niet geloofde, wat zij geloofden, domme menschen waren en heel geen anarchisten.
Ik kon me niet herinneren me ooit zoo vreemd-melancholisch gevoeld te hebben als dien avond. Wat 'n ontgoocheling, nog grooter dan ik dacht.
Den eersten nacht brachten we bijna slapeloos door, hoewel het bed vrij goed was. De Rus, zeer gastvrij, had ons zijn kamer aangeboden en vergenoegde zich met 'n veel minder ruime - daaraan lag het dus niet, maar we leefden nog onder den weinig aangenamen indruk van den vorigen avond. Die had zwaar op ons ingewerkt. Voor alles was 't het vreemd-onbehaaglike geweest, dat ons onaangenaam stemde. De atmosfeer had
| |
| |
depressief de stemming gedrukt. Men had zoo weinig gesproken en 't leek ons of 'n zòrgvol zwijgen de kille stilte nog meer vereenzaamde.
Daarbij kwam, dat we den tegenslag, de kolonie zoo naargeestig in een bosch gevonden te hebben, instede van op 'n open plek, tegen de bergen, - niet te boven konden komen zoo dadelik. 't Was ook 'n ware desillusie, de ‘kommunistische loge’, na zulk 'n prachtig pad te zijn beklommen, ver in 't bosch te moeten zien gesticht, op 'n plek waar alle uitzicht door het dichte geboomte benomen wordt. Oogenblikkelik had ik heen willen gaan, maar het verlangen de kolonisten en hun manier van leven nader te leeren kennen,
Een instantaneetje.
deed me blijven, ofschoon 't mij veel moeite kostte. Toen we 's morgens, het was Zondag, dan ook 'n wandeling gingen doen over den, met rogge en tarwe begroeiden bergrug, kon ik wel juichen, omdat ik ver, heel ver naar omlaag kon zien, wijd weg in het heuvelig verschiet. Om thuis te komen moesten we evenwel weer het bosch door tot de vochtige plek, waar het somber was en benauwend.
Terug, de ruime eet- en conversatiezaal betredend, troffen we de kameraden aan tafel. Ze hadden dispuut, omdat de Spanjaard maar niet overtuigd wilde worden, dat chiromantie de hoofdkennis moest zijn van elk degelik anarchist. De Gascogner ging vreeselik te keer, bijgestaan door z'n compagne, die hem, wat schreeuwen betreft, nog verreweg de meerdere was. Allerlei onderwerpen werden er daarna behandeld, en ieder zeide beurtelings (wanneer ze tenminste niet allemaal tegelijk aan 't woord waren) zijn meening over het kolonieleven, het opvoedingssysteem, groente-teelt, vrije liefde enz., maar zoo heftig, dat het rumoer de vruchtbaarheid van het gesprek verre overtrof. De meest onnoozele stellingen werden er verkondigd door de Franschen, die blijk gaven van niet eens te weten, wat ze eigenlik opponeerden door zich telkens tegen te spreken en op 'n manier, dat je hooren en zien verging. Wij begrepen niets van de ‘kwaliteiten’ dezer zich noemende anarchisten. Spraken we eens over literatuur, liepen ze dadelik af en aan of brachten het gesprek op iets anders, waaruit ik afleidde, dat ze er geen jota van wisten. De Spanjaard en de Rus bleken beter onderlegd - en ‘echte’ kolonisten te zijn, die hier tevreden waren en gelukkig. Beiden konden elders hun brood verdienen, de eerste als schoenmaker, de tweede als tailleur. Ze noemden onomwonden hun beroep en toonden 't - maar de Gascogner zweeg, terwijl de praatgrage Parisienne blufte, dat ze 'n rijke erfdochter was, die van huis was weggeloopen, omdat hare ouders met den Gascogner niets te maken wilden hebben. Deze verklaring hield mijn aandacht gaande, en meer willende weten van zijn beroep, deelde zij ons mede, dat hij kermisreiziger was, die, doordat zijn oogen slecht werden, zijn beroep niet meer kon
| |
| |
uitoefenen. Ach zoo. Nu begrepen we alles van de socialistische handlezerij. Het bleek ons al gauw, dat er meerdere kolonisten om ‘beroepsredenen’ kolonist geworden waren tot ze 'n beter heenkomen wisten. Elke verwachting, die we nog van de kolonie hadden, werd geheel te niet gedaan. 't Was dus geen plaats, waar menschen kwamen, vrijwillig en met idealen bezield, zooals men doet (deed) voorkomen, doch 'n toevluchtsoord. En uit alle gesprekken, hoe anders ook bedoeld, konden wij dit opmaken. Daarom had er gedurig twist en tweedracht geheerscht en de meest-egoïstischen zoodanig huisgehouden, dat bijna iedereen de kolonie ontvlucht was, tot zelfs Henry, die liever alles in den steek
Communistische Kolonie te Aiglemont. - De holle weg.
scheen te laten, dan op l' Essai te moeten blijven. Nu speelden er de Franschen de baas en regeerden er op de meest antipathieke wijze over den naïeven Spanjaard en Rus. Wij hadden den eersten dag reeds veel doorzien, zeiden echter nog niets, wijl we hunne gasten waren.
Zoo verliep die Zondag tot het avond werd en wij, bij amper licht, dat vanaf 't laag hangende lampje op de hoofden viel, pijnlik-rood, de tafel bereikend, door vertellingen van den Spanjaard opgeruimder werden. Dan zong hij ook zijn lied, even vurig en zielvol, en besloot de reeks met een revolutionnairen strijdzang. Na hem de Francaise - zij gaf haar café-chansons, daar ze geen andere kende - eindelijk volgde de Rus, die schuchter blozend monotoon z'n melancholische vrijheids-galmen neuriede, intens weemoedig, klagend, kermend bijna. Dit was 'n eigenaardige avond, 'n avond van schijnbare eenheid, omdat 't was, alsof de verschillende uitingen toch ten slotte naar één doel zouden leiden, vereenigd als men leek onder het zingen van een lied.
Maar des anderen daags, bij klaren dag, was 't leven als gisteren, wrokkig - deed men het werk onder den heilloozen dwang van niet-minder-te-presteeren dan de overigen, doch met tegenzin dikwels, daar niet allen hetzelfde werk kunnen verrichten. Telkens was er kwestie over de vraag, wie nu toch eigenlijk in de keuken moest zijn - en ontstond er 'n woordenwisseling over 't feit, dat reeds vanaf het begin de absolute vrijheid was aangerand, daar men had vastgesteld en wel reglementair, dat de vrouw in de kolonie het huishouden en de keuken moest doen. De Française had er geen zin ìn, wilde liever op 't land, en wist handig dit karwei op 'n ander te schuiven. Zij, die elken morgen bijna om vijf uur met haar compagne naar Charleville ter markt moest om groenten te verkoopen, wilde de keuken niet langer verzorgen. Tumult. Nu was het toebereiden van eten niet omslachtig, daar de spijzen uitsluitend bestonden uit brood, sla, spersieboonen, wortelen, uiën en knoflook. Dat was alles. Boter kon men niet betalen, en vleesch evenmin, daarom gebruikte men bijwijze van
| |
| |
vet cocoline (gezuiverd kokosvet). Hoe 't zij, doordat niemand ‘hart’ voor het middagmaal had, kwam het dan ook allermiserabelst op tafel - en hoorde men allerlei aanmerkingen op het oneetbare voedsel. Zoo stonden de zaken, tot wij, er toe genoodzaakt, daar zij lang ter markt bleven, het eten klaar maakten.
Den geheelen dag houtzagen, aardappelen schillen, groenten schoonmaken, want er wordt tweemaal daags warm gemiddagmaald. Enfin, we hadden al zooveel huishoudeliken arbeid verricht, dat we allerminst opzagen tegen 'n dergelijk werk. Vaten wasschen, grond vegen, enz., doe je ook niet voor je plezier. Echter, ons succes was groot en aanstonds werden we gevraagd te blijven. Nu daarin hadden we geen zin, maar zoo lang we er vertoefden besloten we huishoulike bezigheden te verrichten. Dat is me 'n baantje. Van vroeg tot laat in 't touw - zwaarder dan elk ander werk en zoo afbeulend, dat ik al heel spoedig inzag, dat de heilstaat hier in geen enkel opzicht gevonden werd.
We wilden natuurlik, voor we onze meening zeiden, eerst meer gewend zijn, en wachtten dus, met dit gevolg, dat de Française, meenend dat we zouden blijven eenigen tijd, er op zinspeelde, hoe men er voor gelijkheid was en dit verklaarde door op het geldbakje te wijzen, zeggende: Ieder die hier blijft legt wat hij heeft in dat bakje... wie niet heeft, is daarom ook welkom, als hij werken wil en kan, wat ons de vraag deed stellen: En wie nu niet kan?... Die wordt, (de Spanjaard en Gascogner kwamen er bij) die wordt aan de deur gezet, want wie niet werkt zal niet eten... Daarover ontstond een hevige strijd... Ziekte kwam niet in aanmerking. Hiertegen verzette zich de Gascogner - maar de Spanjaard hield-voet bij stuk, waarop de Gascogner woedend zijn medekolonist verweet, dat hij zijn theorie reeds bewaarheid had door 'n zieken man zoo te hinderen, dat hij, ten einde raad, met zijn vrouw de kolonie verliet, waarvan hij feitelijk verdreven was... We lieten ons niet onbetuigd, oefenden scherpe kritiek, waarop ter verdediging, werd aangevoerd, dat de man zijn koe had meegenomen, die hij zich had aangeschaft om tot versterking melk te kunnen krijgen. Nu stonden we heelemaal verstomd: de lui gaven alles af, als ze kwamen en deze schafte zich, voor eigen gebruik een koe aan!... We zwegen en dachten... maar waren eerlik genoeg om onze meening uit te spreken. In alle opzichten werden we nu gedupeerd. Wilden we, slechts eenmaal, 'n korte wandeling doen, werd het ons belet. Dàn kon 't niet, omdat zij, die ter markt gingen, wilden rusten en 't eten toch klaar moest, dan heette 't, dat er champignons gezocht moesten worden, enz. - maar steeds trachtte men ons elke ontspanning te ontzeggen.
Wij verzetten ons niet, wijl we méér van 't intieme leven wilden kennen. We konden geen goed meer doen, eensdeels, omdat we geen geld in het bakje legden, we verrichten immers zeer zwaren arbeid op hun verzoek en wilden bovendien niet blijven - tweedens, omdat we zeer duidelik ons oordeel hadden gezegd. Zat ik in een ongebruikt kamertje te werken, dan sprak men smalend over den Hollander, die in zijn ‘cabinet de travail’ was, en zoo voorts. Dat er geld noodig was, begreep ik zeer. Men verkocht bijna niets, soms voor 'n paar francs - terwijl het overgeblevene ('n kar vol) voor de geiten moest geworpen worden. De toestand was er dus min of meer benard. Geen enkele kooper, men had beproefd den geheelen oogst in het groot over te doen, kwam opdagen. Men wilde niet meer ter markt. 't Gaf toch niets. Waar dat inzat begreep echter geen van allen, hoewel de oorzaak gemakkelik genoeg was op te sporen. Er was geen leiding natuurlik en niemand had eigenlik verstand van 't vak. 'n Deugdelik zakenman ontbrak en wie 't minst geschikt was, achtte zich 't meest bevoegd.
Intusschen trok de Rus, uitgenoodigd door een vriend voor eenige dagen naar Parijs. Maar meenemen van eigen verdiend geld, mocht hij niets. En toen hij was heengegaan, sprak men met kwalik verholen afgunst van zijn ‘uitje’ - repeteerde men schunnige aardigheden ten koste van den afwezige. Nergens woonde ik in zóó hevige mate jaloerschheid bij.
Wij vonden 't jammer, dat hij ons verlaten had. 't Was een kinderlik-eerlike man, oprecht en naief. Steeds zong hij zijn in-droevig vrijheidslied, klonken zijn deunen in-tragisch over het land. Nu was 't er zoo treurig stil. Wel kwamen er rondtrekkende ‘kameraden’ hun kleeren wasschen, eten en slapen, en repareerde de Spanjaard hunne schoenen, maar overigens bleef de plek verlaten, zag men bij grauwen dag niets dan de onbeweeglike boomen, vol van blad, door geen windschokje tot ritseling gebracht. Geen geluid dan somtijds
| |
| |
't snateren van de eenden en 't kakelen der kippen, die van vroeg tot laat moesten verjaagd worden; alleen de honden gaven wat afleiding, blij als ze waren, dat wij ze geregeld eten gaven, en dankbaar ook, dat we ze van de ketting hadden losgemaakt, waaraan ze vast lagen. 't Paard liep er vrij rond, ging dagen lang 't bosch in, tot 't eindelijk zin had kalm terug te keeren.
Zoo sleten we onze dagen, eenzaam, geen gesprek van beteekenis werd gevoerd - immer gekibbel, of jaloersche uitvallen en nu vooral, nu de Rus zijn reisje naar Parijs maakte. Nu moest hij 't ontgelden of ook, haalde men mij er bij door venijnig te beweren, dat Fortuné Henry alleen 's nachts schreef; z'n werk er niet voor staan liet - alleen zichzelf in zijn slaap benadeelde.
En wanneer de dag teneinde was, en 't nijdig geschetter 'n wijle gestaakt, gingen we ons ontspannen. Mochten we meê, dieper het bosch in op de hobbelende kar, om hout te sprokkelen. In 't fantastische licht der maan raapten we dan 't hout van den grond, wierpen 't op onzen wagen tot deze vol was, en keerden dan wéér. En zoo alle dagen. Hoogst zelden afgewisseld door 'n korte wandeling, op andere avonden naar het kroegje ‘le petit sabot’, waar we in 't enge verblijf 'n glas bier dronken - leefden we er ons weergaloos eentonig leven, temidden van menschen, die alleen werkten om te eten, geïsoleerd van de wereld. Geen verheffing, geen hoogere levensbevrediging, slechts banale gesprekken, schreeuwend gevoerd door lieden, die, leeken als ze zijn, bezig blijven een eerlik begonnen plan te verijdelen, omdat zij meesttijds ongeroepen, om persoonlike redenen deze afzondering 'n wijle noodig hebben.
Paris '08.
JOHAN SCHMIDT.
|
|