Boekbeschouwing.
Moeder, door Anna van Gogh-Kaulbach, (Uitgever Mij. van Goede en Goedkoope lectuur, Amsterdam).
Van al de in de laatste maanden uitgekomen boeken is er niet een, dat mij zoo fel ontroerd heeft als dit.
Fel ontroerd heeft, omdat het raakt de innerlijke kern van het vrouw-bestaan, het moederschap.
Raakt, niet op de moderne-vrouwen-manier, op een hoogverheven, heel ernstige opvoedingsquaesties rakende wijze, maar zoo heel precies dáár, waarin 't 'm zit bij ons vrouwen, in het gevoel!
Want, heel deze aandoenlijke worsteling eener moeder, om den strijd om het bestaan voor haar kinderen, zij is de geschiedenis van duizenden en duizenden vrouwenlevens, welke vergeten en verkommerd daarheen vloeien, in onophoudelijken bitteren zielenood, in onafgebroken kamp met de zorg voor het dagelijksch brood; vrouwenlevens oneindig heldhaftiger en oneindig schooner, dan die van alle heldinnen met de pen, of met het woord, of op welke wijze ook, van wier levens eigen-ik toch min of meer de achtergrond is.
Ook daarom trof mij dit boek als zoo bijzonder, omdat het vult een leemte, vertelt van geheel een breede klasse van levenslijderessen, aan wier lot niemand denkt, alleen omdat zij het ongeluk hebben te behooren tot den beschaafden stand, in plaats van tot het volk of tot de achterbuurtmenschen.
Want, ja, de romans uit de arbeiders- en de nachtkroeg-wereld, dááraan ontbreekt het niet, en aan de typen van vrouwenleed dáárin thuishoorend!
Geheele reeksen van schrijvers vergasten ons dagelijks, in aandoenlijke termen, op de achterbuurt-ellenden, en op de onmenschwaardige rol in de maatschappij toebedeeld aan fabrieksarbeidsters of lichtekooien! Augusta de Witt zelfs is afgedaald van haar lofwaardig standpunt van objectiviteit als schrijfster, om ons in een reeks even eenzijdig gedachte als onhandig in elkaar gezette tafereelen te komen opdringen, dat niets eigenlijk bejammerenswaardiger is dan moeder te zijn, als je behoort tot den werkenden stand in de volksklasse.
Met dat al vergeten al deze auteurs, opzettelijk of te goeder trouw, dat er heden ten dage voor géén klasse zóó veel wordt gedaan als juist voor de arbeidersgezinnen; voor hen bestaan de kostelooze opname in ziekenhuizen, de kostelooze spreekuren bij specialiteiten; voor hen is de ongevallenwet in werking getreden; voor hen worden, als ze, al is het ook duizendmaal uit eigen schuld, werkeloos zijn geworden, optochten georganiseerd, waarbij rijk en arm bijna gedwongen wordt tot geven, altijd opnieuw geven. Voor hun kinderen bestaan de vacantie-koloniën, de goedkoopere of zelfs geheel kostelooze opleidingen voor dit en voor dat; voor al wat ze leeren willen is er voor hen een middel het onderwijs of geheel gratis of althans tegen bijzondere, voor hun klasse alléén geldende voorwaarden gemakkelijk machtig te worden. En óók, diezelfde volksklasse, die aan den éénen kant den mond steeds vol heeft van haar ‘menschwaardigheid’ en haar ‘rechten’ en haar ‘gelijkheid voor allen’, schaft alle gevoel van zelf-respect af, zoodra het aankomt op halen en nemen, en vindt zichzelve in al de bovengenoemde gevallen nimmer te veel ‘meneer’ of te veel ‘dame’, om al zulke voor minvermogenden ingestelde voorrechten met beide handen in te palmen. Daarna, na den buit te hebben veroverd, spelen zij de rol van meneer en dame dan dubbel hooghartig.
Maar de beschaafde klasse, zij, waartoe Anna van Gogh's Moeder behoort? Zij vallen niet onder de bovenbedoelde categorieën, want zij zijn geen arbeiders. Zelfs al wilden ze over alle hoogmoed- en standbezwaren heenstappen, zelfs dan zouden ze niet mee kunnen deelen in de voorrechten, die alléén het deel zijn van het volk heden ten dage, en, hoe armer en onwilliger volk, hoe méér voorrechten nog! Voor een man uit den beschaafden stand, zonder geld en zonder kruiwagens, b.v. voor een dominee, een leeraar, een ambtenaar, een klein-winkelier, is het, door deze onrechtvaardigheid, heel dikwijls veel zwaarder zorg zijn kinderen groot te brengen dan voor een gewonen fabrieksarbeider. Maar wàt, als het hoofd des gezins onverwachts sterft, en als een weduwe, beroofd van het inkomen van haar man, door zijn ontijdig sterven bijna geheel zonder pensioen achtergebleven, zich belast ziet met de opvoeding van haar jongens, moet trachten het geld te verdienen om hen niet alleen te eten en te drinken te geven, maar óók nog te laten leeren wat zij behoeven teneinde niet onder te gaan in een lagere