zeven doctoren der wet?’ Het woord schijnt van Grieksche afstamming te zijn. Bij Zeus! kom in Arles en gij zult opmerken, dat tallooze inwoners van het Arlesisch land Grieksch van gelaatstype zijn.
In 1866 gaf Mistral ‘Calendau’ uit, dat, misschien doordat er van geen verrassing meer sprake kon zijn, minder succes had dan ‘Mireille.’
Vervolgens deed hij ‘Lou Trésor dou Félibrige’ in het licht verschijnen, een Provençaalsch-Fransch woordenboek, dat alle dialecten van den ‘Midi’, van Zuid-Frankrijk, inhoudt.
Tezelfder tijd verscheen ‘L'Almanach provençal’, waarmede hij zich ten doel stelde, alle meridionale geletterde menschen onder één litteraire vaan bijeen te brengen.
Voorts schreef hij ‘Les Isclo d'or’, een bundel kleinere gedichten; ‘Nerto’, zijn derde poëem, eveneens bekroond door de Académie Française; terwijl hij omstreeks vijftien jaar geleden ‘L'Aïoli’, een Provençaalsch tijdschrift, oprichtte.
Vaak heeft men Frédéric Mistral verweten, dat hij zich wat al te sterk ‘particulariseerde’ door in het Provençaalsch te dichten, hij, die dan toch de gewone taal der Franschen volkomen meester is. Provençaalsch! - nom d'un nom! Wie, welke Franschman, die geen ‘méridional’ is, zelfs, kan het volgende gedichtje geheel begrijpen?
Li chato de Seloun, se quiton soun coustume
E se volon plus parla prouvençau,
Sara d'óulivo sènso sau...
E l'óli vierge, adièu! vendra d'óli dóu lume.
Provençaalsch! Schrijf asjeblieft Fransch, groot dichter!
Mijns inziens heeft Mistral gelijk. Alfred de Musset zei eens tot den dichter Emile Deschamps: ‘Waarom loopt ge in het spoor van Victor Hugo? Gij zult heel uw leven doorgaan voor een leerling. Doe als ik: maak u vrij en loop alleen.’
Wellicht vreesde Mistral, dat hij, als hij in het Fransch schreef, als epicus de mindere zoû zijn van denzelfden Victor Hugo, met wiens talent of genie het zijne zeer veel punten van overeenkomst heeft.
En onvertaald, om den eigenaardigen stijlgang, doe ik hieronder de slotalinea volgen van een artikel, door de Provençaalsche schrijfster madame Jeanne de Flandreysy opgesteld ter gelegenheid van dit jubileum:
‘Arles, ô la plus belle, la plus chérie des cités impériales! Si tes empereurs ne sont plus, emportés qu'ils furent par les flots de la marée humaine, enfin soulevée contre le colosse romain, dont le sang anémié par la pléthore ne pouvait plus atteindre les extrémités de ses trop nombreuses artères, Arles, ville auguste, sois aujourd'hui consolée! Après bien des siècles, un poète est venu, empereur lui aussi, qui, sur ton front superbe, a replacé l'antique et méritée couronne. Et, dans tes mains de déesse, comme il fut fait à la Vénus exhumée de ton sol, il a déposé un miroir. Incline sur lui ton visage aux tempes pâles et dis-nous si, dans ce musée, tu te vois bien telle que tu étais. Et, s'il manque quelque chose à ta parure, laisse-le nous toujours désirer, afin que ce je ne sais quoi d'inachevé, d'ouvert, tout à la fois, sur le possible et l'infini, s'ajoute à ton éternelle et mélancolique beauté.’
Frédéric Mistral, die maar zoû behoeven te ‘kikken’ - plus visites afleggen, natuurlijk - om in de Académie Française te komen, verkiest het open, ruime, frissche gebied van Arles boven den engen tempel der voorbarige onsterfelijkheidsverklaringen. Wat zoû hij, ‘empereur, lui aussi’, doen onder den koepel vau het gebouw, dat door sommige spotters niet geheel ten onrechte ‘een kerkhof voor levenden’ is genoemd?
‘Lou sauleou me fai canta!’
De zon doet hem zingen! Er schijnt geen zon in het gebouw der Académie Française.
De zon, o, Nederlanders, de zon! De zon, die gij in Indië den ‘koperen ploert’ gelieft te noemen....
‘Mutter, gieb mir die Sonne!’ sprak zelfs iemand uit het hooge Noorden, weet ge nog wel?
‘Ik ben geboren uit zonnegloren,’
dichtte Jacques Perk. Arme Hollander! Niet aan zonnesteek is hij gestorven...
* * *
Ziehier een eerst onlangs geschreven Provençaalsch gedicht van Frédéric Mistral, door hemzelven in onberijmd Fransch overgezet:
Sur une main de marbre, trouvée dans le Rhône, à Arles.
Petite main de marbre blanc
Qui, dans le Rhône, fut pêchée
Et qu'on noya à Trinquetaille,
Il y a presque deux mille ans,
Apprends-moi donc qui te moula,
Et, d'une façon si parfaite,
Qui t'a, mignonne, ainsi sculptée.