De Hollandsche Lelie. Jaargang 22(1908-1909)– [tijdschrift] Hollandsche Lelie, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Varia. Onze liefde tot de dieren. (Naar aanleiding van het gedichtje: ‘Nut der Dieren’, voorkomende in No. 32 van ‘De Dierenvriend’: ‘Zou ik niet de dieren minnen, enz.’) Wat zijn wij arm aan Liefde nog, En traag in 't liefde-geven! - Hoe vol van baatzucht, zelf bedrog, In 't korte menschenleven! Hoe spaarzaam is der menschen hand! Hoe kort, hélaas, de liefde-band Dien wij elkander weven! Arm is de liefde van ‘den Mensch’! - Zij kan, voorwaar, niet groeien In 't harnas van de eigenbaat, Doch slechts bij droppels vloeien Door 't pantser van de zelfzucht heên, - En dan nog niet voor iedereen Ontsnapt zij aan haar boeien! Maar hij - de Mensch - staat boven 't beest, Zoo meent hij!.... zou het wezen? - In aanleg, voorrecht en in geest Is hij vast uitgelezen!: De Mensch toch oogst uit 's Levensgaard! Voorzeker is hij wel op Aard' Het meest bevoorrecht wezen! Hem dient het dier! Zou hij dus niet Zich diens beschermer heeten?!.... Maar 't is de leer der Liefde niet, - Dit zegt hem zijn geweten. Neen! Liefde wenscht zich niet gediend: Is het soms Liefde, die z'n vriend Slechts voedt om op te eten? Beroofd van vrijheid, slijt het zwijn In 't slijk het treurig leven Dat hem z'n vriend - die lief wil zijn - Uit liefde (?) wel wil geven. - Hoe nauwer 't hok: hoe dikker 't spek! - Is dit een vriend, of wel, een vrek? Is Liefde soms 's mans streven? ‘Het paard is zulk een nuttig dier! Zou ik het niet beminnen? Het geeft z'n krachten met pleizier - (En ik kom zoetjes binnen!)’ - Stalhouder is hier aan 't woord En jakkert 't arme bruintje voort..... Vast om diens hart te winnen! [pagina 763] [p. 763] De hond wiens oog zoo dankbaar blikt, Die zelfs voor een kastijding Straks nog zijns meesters handen likt - Dàt beeld, van trouw en wijding Moet vóór een zwaar beladen kar Zich hijgend voorwaarts spoeden: Hij moet zijn's meesters liefde bar Ervaren - en vergoeden! Als poes braaf jacht op muisjes maakt, Noemt men haar 't liefste diertje! Als kip het leggen niet verzaakt, Gunt men haar menig piertje: Zóó heeft dat piertje óók 'n doel!.... Och neen!.... uit liefde of meêgevoel Doet menig mensch - geen ziertje! ............... ‘Zou ik niet de vogels minnen!? Och, zij zingen toch zoo mooi!: Dààrom sluìt ik ze maar binnen In een nauwe, traliekooi! - Nog een doek daarom gehangen, Anders zien ze zoo de zon!...... 't Beestje heeft nu zijn verlangen’.... Och! - dat 't óók eens praten kon! ‘Zou ik niet den ezel minnen?’.... - 't Beest heeft daarin heel geen erg! 't Schiet hem zelfs nog niet te binnen Bij 't beklimmen van 'n berg! - Toch sleept grauwtje u naar hoven!.... Gij sleept hem in 't graf - om 't mijn! Zou hij dan den Mensch niet loven? - Dan moet hij een ezel zijn! ‘Zou ik niet de menschen minnen! Och, zij houden zoo van mij! Maar ik streel dan ook hun zinnen Door een zeker soort pastei!’ - Zoo denkt vast het domme gansje, Als het waggelend daar gaat. Eens wacht het een buitenkansje Op een heet gemaakte plaat! Onze liefde wordt gedreven Door de liefde voor ons ik, - Wierpen wij bij 't liefde geven In ons hart een diepen blik!: Vrij van zelfzucht toch, moest wezen Onze liefde voor het beest!.... Ach! vaak zijn wij ‘mensch’ geprezen, Doch zoo weinig ‘mensch’ geweest. VIKING. Overgenomen uit ‘de Dierenvriend’ van 8 Mei 1909. Vorige Volgende