is 't ook donker. Neen, alles is als 't vroeger was.’
Zij reden door het mulle strand-zand en het paard van den bergbewoner struikelde verscheidene malen. Weldra wees de ridder naar iets donkers, dat zich als een vormlooze massa tegen den rooden hemelrand uitstrekte.
‘Daar is mijn burcht!’ zeide hij.
‘Hoe lang is 't geleden, edele graaf, sinds u hier 't laatst was?’
‘Zwijg, kleine wijsneus, vraag daar niet naar. Wij leverden menigen veldslag en zomer maakte plaats voor winter, zonder dat ik 't noteerde.’
Kort er op liet hij 't paard stilstaan en wendde het hoofd naar de zee: ‘Ruik dien geur van zout en wier eens. Neen, ik kan niet lang weg geweest zijn. Alles is als vroeger.’
En op eens liet hij zich van 't zadel glijden en nam het paard bij den teugel, terwijl hij met gebogen hoofd naar iets in 't zand zocht.
‘Edele graaf, - heeft u iets verloren?’
‘Zwijg, zuigeling die je bent, dat begrijp je niet.’
Maar toen de ridder weer in het zadel zat, voegde hij er onder 't voortrijden bij:
‘Toen ik de laatste maal thuis was, liep ik op een avond met een jonge vrouw langs 't strand. Ik herinner me 't spoor van haar voetstappen in 't zand. Maar nu kan ik die voetsporen niet terug vinden.’
Plotseling hief het paard van ridder Roland den kop op en hinnikte de weiden tegemoet, die in 't duister verdwenen.
‘Nu zijn we op mijn grond,’ zeide de ridder. ‘Het dier herinnert zich dat 't hier gegraasd heeft.’
En weldra weerklonken de paardehoeven op den vasten weg, die aan beide kanten onder groote boomkruinen verdween. Plotseling begon het moede paard van den ridder vroolijk te galoppeeren.
‘Het herkent de lucht van zijn vroegeren stal!’ riep ridder Roland. ‘Schildknaap, blaas op den hoorn!
En terwijl de ruiters in galop naar de donkere burcht reden, zette de schildknaap den hoorn aan zijn mond en liet het signaal van ridder Roland weerklinken.
Vlak voor de burchtgracht bleven zij staan en na een oogenblik riep ridder Roland: ‘Heila, waar is de burchtwacht? Waarom wordt de ophaalbrug niet neergelaten? Schildknaap blaas op je hoorn om de honden te wekken!’
En de schildknaap hief in 't donker den vergulden hoorn op en blies tegen den hoogen burchtmuur.
Eindelijk klonken er schreden op het geplaveide plein, en een donkere gedaante kwam naar den muur terwijl een oude, zwakke stem vroeg: ‘Wie is daar?’
Ridder Roland riep vroolijk; ‘Het zijn vijanden om een oude schuld te wreken. Geef de burcht over of we houwen die neer!’
Maar de oude stem antwoordde: ‘De burchtgraaf is niet thuis. Lang geleden is hij in een keizerlijken slag gesneuveld.’
‘Zwijg, oude geestverschijning en haast je om de brug neer te laten. Herken je mijn stem niet? Ik ben ridder Roland.’
De ruiters zagen dat de donkere gedaante een kruis sloeg. ‘Ik ken uw stem niet en de edele graaf is in een van de keizerlijke slagen gesneuveld.’
‘Zie, daar is mijn handschoen, oude torenuil op den muur. Kijk eens of je dien niet herkent!’
En de donkere gedaante raapte den handschoen op, die aan zijn voeten viel en hield dien tegen het roode licht van den westelijken hemel.
‘Edele graaf, komt u uit het doodenrijk naar uw burcht zien? Wacht, ik zal opendoen.’
Weldra viel de brug neer, werd de poort geopend en reden de twee ruiters met dreunende hoefslagen de donkere burcht op.
‘Zeg eens, oude heiden, waarom heb je geen lantaarn aangestoken?’
‘Edele graaf er is geen olie meer op de burcht.’
‘Maar waarom kom je alleen? Waar zijn mijn honden en waarom blaffen zij niet, nu mijn stem weer op 't plein weerklinkt?’
‘Edele graaf - de honden zijn dood.’
‘Maar waarom komen mijn knechten mij geen welkom heeten, nu ik weer in mijn burcht sta?’
‘Edele graaf - ik ben de laatste van uw vaders dienaren en ik ben zeventig jaar.’
‘Zwijg, gij ongeluksvogel! Maar zeg mij waarom mijn vader en moeder niet gewekt zijn?’
‘Edele graaf - die rusten sinds lang in den kelder van de kapel.’
Ridder Roland zocht steun tegen zijn paard en streek met de hand over het voorhoofd.
‘Je liegt, hond en heiden dien je bent. Maar bij alle heiligen - hoe gaat 't met de jonge Veronica, die op mijn terugkomst wachten zou?’
‘Edele graaf - de jonge Veronica heeft grijze haren en bidt voor uw ziel in een klooster.’
Na een oogenblik zwijgen vroeg ridder