wassenen. De moeder van een zestienjarigen jongen vertelde me onlangs, hoe haar zoon nooit een cent op zak heeft. Zoodra hij een paar dollars verdiend heeft, gaat hij naar de ‘store’ en koopt van alles. Busjes oesters, fijne beschuitjes, chocolaadjes, noten, sodawater en een goede voorraad gum. In onze afgewerkte arbeiders- en fabrieksklassen, waar de kinderen haast niet of slechts zeer slecht gevoed worden, kan men veel verontschuldigingen voor snoepen vinden. Dit geldt hier in Amerika evenwel niet, waar in 't algemeen ieder goed zijn brood heeft en er veel en goed gegeten wordt.
De hartstocht der ijdelheid laat hier in de Staten ook niets te wenschen over. In de groote steden verdringen de dames zich in de reusachtige stores, en iederen dag opnieuw is er geen doorkomen aan in de hoeken, waar de ‘koopjes’ te krijgen zijn. Mooie blouses, opvallende (bijna afvallende) hoeden, prachtige kanten en zijden stoffen zijn zooveel afgoden die de vrouwen met gloeiende liefde aanbidden. Karakteristiek is hier weer, hoe de mannen haar daarin op zijde streven en aandachtig alle uitstallingen in de kleerenmagazijnen bewonderen en bespreken. Opengewerkte sokken en lage verlakte schoenen zijn een dagelijksche dracht. Onlangs zei een jong meisje in vertrouwen tegen mij: ‘Ik heb toch zoo'n aardigen jongen, hij heeft o zoo veel mooie pakken.’ Een moderne maatstaf om mannelijke aardigheid te meten!
Een verver bij ons in de buurt ging iederen morgen keurig aangekleed met omgeslagen boord en manchetten naar zijn werk, zijn schilderspakje in een rolletje onder den arm en 's avonds kwam hij dan even keurig weer terug. Zelfs de vuilste straatjongen heeft blinkende ringen aan zijn lieve vingertjes. Iets echt praktisch is het werken met handschoenen aan, wat ik in Europa heel weinig gezien heb. Mannen die ploegen, spitten, houthakken, paardenmennen, op trams en treinen rijden, kortom die allerlei soorten van werk doen, hebben flinke werkhandschoenen, zelfs de negerin die mijn kamer bij kwam vegen had ze en mijn vrienden de cowboys zullen niet naar de stal gaan om hun paarden te eten of te drinken te geven zonder eerst hun groote indiaansche handschoenen aan te trekken. Ze zijn gemaakt van geel hertenleer, hebben groote kappen met franjes en zijn gegarneerd met kraaltjes. Mooie, hooge bruine schoenen die ze over hun broekspijpen heen aanrijgen, hooren mede tot de Westersche ijdelheden. De negers zijn nog het ergste van allen. Onlangs ontmoette ik een doktersvrouw uit New Mexico. ‘Je kunt niet gelooven,’ zei ze, ‘hoe die zich toetakelen. Op een morgen kwam er een bij me, beeldig in een ritselend zijden japon, een hoed met prachtige veeren, lange witte glacé handschoenen en een blinkende parasol. Ze had in de krant gezien dat ik een dienstmeisje zocht, maar met die durfde ik het toch niet aan.’ Over 't algemeen hebben de Amerikanen een neiging tot bluffen en grootspreken. Amerika is alles en de vloot is de nationale trots. ‘Laat Japan maar eens durven, we kunnen zelfs Engeland wel aan.’
Heel Europa staat verbaasd over de prachtige manier waarop Bob Evans naar San Francisco gevaren is. De Fransch-Britsche tentoonstelling is een kleine zakuitgave van de groote ‘World's Fair in Chicago.’ Deze en dergelijke uitdrukkingen hoor en lees je overal en ik zag nooit een volk dat meer doordrongen was van zijn nationaal prestige dan de Yankees. Nu is het eigenlijk wel leelijk van me om te beginnen met allerlei leelijke dingen van ze te vertellen, die had ik feitelijk voor het laatst hooren te bewaren. Maar zoo gaat het nu eenmaal. Iemands slechte hoedanigheden merk je gauw genoeg op en het duurt heel wat langer eer je zijn goede zijden ziet.
In de Liberty Review, een Londensche uitgave, las ik onlangs dit: ‘Bij algemeen goedvinden zijn de Yankees groot. Hun dagelijksche roep: wij zijn een groot volk en Amerika is een groot land! - gevoegd bij de opinie van de rest van de wereld dat ze zoo groot zijn in onbeschaamdheid, leugen en schurkachtigheid laat op dit punt geen twijfel over.’ In lijnrechte tegenspraak hiermee wil ik zeggen, dat ik getroffen ben door de eerlijkheid in Amerika. Ik bedoel hier nu niet de trusts, de verschillende groote en kleine oplichters en afzetters firma's, de dievenbenden en dergelijke, maar het individu.
Als individu is de Amerikaan eerlijk, veel eerlijker dan een Hollander. In Salt Lake City liep ik op zekeren middag met een van mijn kennissen mee. Toen we een half uurtje geloopen hadden haalde hij ineens van achter een boom een fiets voor den dag. O, legde hij me uit, die heb ik vanmorgen hier laten staan toen ik naar huis ging om te eten. In New York heb ik meermalen gezien dat de lui die een krantenkraampje hadden, weg waren voor hun dinner. Al de kranten lagen onbeheerd, zoo nu en dan kwam iemand er een wegpakken en gooide dan zijn cent op de anderen die er reeds lagen. Zelfs in Chicago stonden dikwijls kinderwagens, stoeltjes, den heelen nacht op de stoep. Flesschen melk worden daar bij het aanbreken van den dag in de vensterbanken gezet, kranten zoo maar in de tuintjes of op de stoepen neergegooid, postpakketjes op de brievenbussen gelegd tot ze gelicht worden en hier in het Westen is het nog sterker. Het is heusch niet noodig dat je iets afsluit, ze zullen geen hout of kolen of hooi of kippen van je stelen.